NOG MEER LEZERS KLOMMEN
IN DE PEN
14
jon fuif
'l kleine ^-rqntöje leeat iedereen
Jan Elsinga, een gezond kereltsje
woninkjes, krotten zou men nu
zeggen, maar toen? Toen waren ze
nieuw, met dubbele deuren, in
tweeën, dat als er iemand aan de
deur kwam, deed men de bovenste
helft open en de onderste helft
bleef dicht en daar hing een ijzeren
ring aan. Van binnen uit werden ze
gesloten met een ijzeren kling. Dat
alles gebeurde natuurlijk ver voor ik
te voorschijn kwam, want in mijn
kleine jongensjaren, in de tijd dat
mgfïaqc....
Bauke Mendel z'n gardeniersland
moest opgeven voor de bouw van
het rusthuis, het Mariahofje. Want
later kwamen er meer modernere
deuren in die woninkjes, met een
ijzeren kruk, een handvat, in de
vorm van een gesloten hand, om
een staaf heen. Nu, in dat buurtje
heb ik mijn eerste schreeuw ge
geven, in dat buurtje heb ik dertig
jaar gewoond. Wel twintig jaar met
en bij de zelfde mensen, maar de
laatste tien jaar kwamen er sterf
gevallen, gevolgd door verhuizingen
naar het kerkhof en naar die wo
ninkjes, andere mensen, waar ik niet
aan kon wennen. Maar die eerste
bewoners herinner ik mij nog zo
1796 1 Mei
Te huur de kapitale huizinge
van Jr. J. Baron van Egten, op
de hoek van de St. Jacobsstraat
te Leeuwarden.
1796 3 Juni
Overleden te Leeuwarden Har-
men Wouters Beekkerk, kunst
schilder, oud 40 jaar, gehuwd
met Klaaske Cupery.
1796 4 Juni
Ds. Eelco Alta te Bozum ver
klaart in de Leeuw. Courant,
dat hij met veel meer ongenoe
gen en weerzin als plaisier het
dubbeld ambt van predikant en
volksrepresentant heeft bekleed,
en dat hij voortaan liever stil bij
zijn gemeente wil blijven dan
van tijd tot tijd aan de haat van
zijne antagonisten of aan de
jalousie van zijne medeburgers
blootgesteld te zijn.
1796 14 Juni
Verkoop in de gewezene socië
teit te Leeuwarden van een col
lectie boeken, billard met kleed
en blakers, mast en keus, speel
tafels, trocodilleborden met
schieren en blakers.
1796 30 Sept.
Verschenen bij D. Schreuder in
de Wijde Steeg te Leeuwarden:
Een aangedaane ziel nadenkende
en overweegende het onverwach
te doch zalig afsterven van den
WelEerw. knecht Gods Albertus
Snethlage, predikant te Leeu
warden, gehuwd met Magdalena
Sas.
En wij weg, maar dan op een af
stand naar hem gooien met steen
tjes.
Zo was de jeugd toen ook al.
Elsinga had drie kinderen, twee
zoons en een dochter, Kees, Hessel
en Grietje. De dochter had veel van
haar moeder, aanpakkerig en kor
daat in alles maar de beide jongens
waren precies hun vader, altijd op
geruimde gezichten, blij en lacherig.
Kees de jongste, zat vol muziek,
en was in het bezit van een hand
harmonica, waarop hij bekende
deuntjes speelde, ja hij beweerde
zelfs, dat hij het toen zo bekende
lied van „O, was ik maar nooit
getrouwd" van achter naar voren
kon spelen, uit z'n hoofd. „Mutte
je hore" zei hij dan. Maar wij kon
den er geen kop of staart aan vin
den en veel grote mensen, liepen dan
maar gauw weg... die jonge is...
zeiden ze dan.
Leeuwarden Romke Schiphof
HET LOKAALTJE
Dank zij „insider" de heer Balink,
weten we nu hoe de geschiedenis
van het Bildtse trammetje is ver
lopen. En dat de „vergrijsde" foto,
die een korte, interessante discussie
heeft losgemaakt, in 't voorjaar van
1939 is gemaakt.
Een vraag blijft me dwarszitten.
Niet zo'n slechte gewoonte van een
Fries, die meer dan een kwarteeuw
om ütens in Holland woont. Het
concessiegebied van de NTM (vol
gens de Friese encyclopedie van
Winkler Prins) bevond zich hoofd
zakelijk bezuiden de spoorlijn Har-
lingen-Leeuwarden-Groningen. Be
noorden deze spoorlijn reed echter
het Noord-Friese "Lokaaltje" van
Leeuwarden via Stiens naar respec
tievelijk Dokkum en Het Bildt naar
Harlingen.
1797 7 Jan.
Verschenen bij D. Schreuder te
Leeuwarden: Marxums Rouw-
klagt op het zalig afsterven van
den ouden leeraar Johannes Dra-
ge in leven leeraar van Marrum
c.a.
1797 22 Jan.
Overleden te Leeuwarden Ds.
Tjalling Siricus Tjallingi van der
Kooy, in leven landschapskrank-
bezoeker.
1797 26 Jan.
Te koop gepresenteerd de heer
lijke zathe Dekema-State bij de
Schrans te Huizum, bewoond
door Cornelis Sybrens c.u. als
eigenaar.
1797 8 Juli
De representanten van het Frie-
sche volk doen te weten, dat zij
met het gevoeligste leedwezen
hebben vernomen, dat verschei
dene ingezetenen met verzaking
van hun dierbaarste verplichtin
gen jegens het vaderland, zich
buitenlands begeven en aldaar
dienst genomen hebben onder
de troupes, verzameld geweest
zijnde onder het commando van
een der princen van Oranje of
van derzelver gemagtigdige offi
cieren met het oogmerk de wa
penen te keeren tegen de huidige
orde van zaken ten gevalle van
het Oranjehuis. Verder statu-
eeren zij, dat de vrijheid van
drukpers voortaan onbepaald in
Friesland zal zijn en dat van nu
af aan alle octrooijen, betrek
kelijk de drukpers verleend, ver
nietigd en buiten alle effect
gesteld zullen zijn.
Kan de heer Balink (dank voor zijn
prettige manier van vertellen) ons
nog iets wijzer maken over deze
elkaar beconcurrerende maatschap
pijen: tw. de NTM en de Noord-
Friese? Beide „spoorwegen", de ene
langs de wegen, de andere langs een
vaste baan bedienden deels hetzelf
de gebied. Vooral, omdat ik als
negen a tienjarige zoveel herinne
ringen aan het lokaaltsje heb. Des
tijds, wonende in Hallum (het oude
stinsendorp), waar een oom (dë heer
Molenaar) stationschef was, hebben
we menigmaal „paardehoefspijkers"
of grintstenen op de rails gelegd.
Gevaar zagen we als kind natuurlijk
niet. En hoe vele malen stonden we
niet in ons „naakte piemeltje" tij
dens het „baeijen" het kleine treintje
gedag te zwaaien! En de reizigers
zich maar rot lachen. Een tijd,
waaraan ik menigmaal met wee
moed terugdenk en met mij onge
twijfeld veel oude jeugdvrienden.
Amsterdam J. Kamminga
NIET JUIST
In het artikel „Jeugdherinneringen
op papier - Mag ik een tütsje Hüsen-
ga?" in 't Kleine Krantsje nummer
179 lees ik van een slager Bekker
op de hoek van het Klokplein en
van de Gloppe, een doodlopende,
brede steeg in de Klokstraat. Dit is
niet juist: de slager op de hoek van
de Grote Hoogstraat en het Klok
plein heette Van Wigcheren (ik ben
er wel honderd maal in de winkel
geweest om voor m'n moeder vlees
te halen) en de Gloppe was en is
nog steeds in de Poststraat. Als
kinderen vonden wij dat een grie
zelige steeg, waar we eigenlijk niet
in durfden, wanneer wij speelden
in deze buurt.
Leeuwarden N.N.
Vervolg van pagina 4
'14-'18 of later. Want toen ik in
1911 in Leeuwarden kwam was deze
fabriek tegenover de Poppebrug nog
in werking.
Leeuwarden H. ten Hulscher
Wij hebben nooit anders horen
praten, dan over de oliemolen
van Van der Mey, maar vóór deze
heer Van der Mey kan natuur
lijk een meneer Wijbrandy de
eigenaar zijn geweest. Stellig zijn
er oudere lezers, die er meer van
weten. Graag even een berichtje
naar de redactie van onze krant!
Red. 't KI.Kr.
goed, want wie woonde daar op de
hoek van het poortje, nog aan de
Glijen? Elsinga, een klein mannetje,
met een rond gezicht en een snor,
zoals je soms in de film tegen komt
van Ben Turpin, de komiek.
Elsinga's vrouw was ook klein van
stuk, nog wat kleiner dan hij en ze
droeg altijd van die bonte kleren.
Ik weet nog dat Elsinga lantaarn
opsteker was; hij werkte bij de
gasfabriek. Hij liep 's avonds tegen
donker worden met een lange stok,
waaraan boven een haak zat, bij alle
gaslantaarns langs. IJzeren palen,
met een mooie vierkante lantaarn
boven op, waar in een hefboompje
zat, dat hij moest neerhalen. En
dat alles gebeurde bliksemsnel, haast
hard lopende, van de ene lantaarn
naar de andere, want anders was het
tijdsverschil te groot.
Elsinga was een gezond kereltje, die
nooit ziek was, en ook heel oud
geworden is, op zijn eentje en op
zijn oude dag nog door de stad
hep, als een jong mens, zonder stok
of steun, een groot horlogeketting
dwars over zijn vest, tot hij in de
leeftijd van vier en negentig jaar
de strijd maar opgaf en heenging op
18 januari '72. Maar toch had El
singa bij al zijn gezondheid een
klein gebrek, en dat was zijn doof
heid, hij hield z'n ene hand bij zijn
oor, als je hem wat vroeg en zei
dan: „wat sijste?" Maar als je dan
wat luider praatte vlak bij zijn oor,
zei hij: „niet so schreeuwe ju, ik
bin niet doof!" Een goed mannetje,
die Jan Elsinga, maar wat wan
trouwig soms, als de mensen in zijn
nabijheid stonden te praten, want
dan dacht hij zeker, die hebben het
over mij. Ook werd hij wel eens
geplaagd, want zijn vrouw, ik geloof
dat zij Griet heette, maar dat weet
ik niet meer zo zeker, was zo schoon
als de brand, zegt men dan wel.
Maar één ding vertikte zij uit te
wassen, en dat was de vuile werk
broek van Jan. „Die wast seis mar
ut", zei ze dan, „mar achter hüs,
niet vlak voor mien deur". En dan
ging Jan, zaterdags namiddags met
die vette en zwarte broek, door 't
poortje vlak naast zijn huis met een
emmer, heet zeepsop en bezem en
boender, aan 't ploeteren. En wij
als kinderen, stonden er dan bij te
zien; hoe hij die broek op straat
uitspreidde, en op zijn knieën aan
't werk ging. En wij dan aan 't
spotten en gekaansteken, want dat
was wat ongewoons, een man aan
de was, hoe was 't mogelijk, maar
of die broek wel schoon werd, ik
heb het nooit geloofd, een man
en zo'n vette vuile broek. Dan werd
hij nerveus, een beetje kwaad, „don
der op" zei hij dan „sodemieter
op, gaan naar jimme ouwe moer..."
HET OUDE GLIJEN
Ik ben nu al zeventig jaar en een
geboren "Ouwe Glijster" en heb
zevenenveertig jaar met mijn ouders
en broers aan de Oldegalileën ge
woond. Zo ik weet op drie adressen,
maar mijn ouders zeiden, dat het
er wel zes waren; van die eerste
drie weet ik niets af, omdat ik toen
nog zo klein was. Vier en twintig
jaar is het nu al weer geleden, dat
ik bij mijn ouders weg ging om te
trouwen met de vrouw, die die
door oorlogsomstandigheden en
zo meer mijn weg moest kruisen,
terwijl mijn ouders naar een rust
huis moesten, ook vanwege de
bouwvalligheid van het oude huis,
waar de bedsteesteunders enz. to
taal verrot waren en mijn moeder
ziekelijk was. Maar vader niet. O,
nee, die is vijf en negentig jaar
geworden, zij het ook, de laatste
jaren, met Nu ben ik een oude
A.O.W.er, maar een echte oude
Leeuwadder, want ik heb 25425
dagen altijd in Leeuwarden ge
woond. Ik kan de straten en stegen
van de oude stad haast wel dromen
van de oude krom en recht helling
op het eind van de Glijen tot aan
de Oldehove. En van het spoorhek
bij de Schrans tot en met de
Groeneweg. Zoals ze toen waren,
want veel is verdwenen en komt
nooit terug. Mijn ouders en twee
broers zijn ook weg en ook mijn
vrouw; ze komen niet weer en toch
leef en hoop ik nog, waarop eigen
lijk?
Het buurtje waar ik geboren ben,
het Panwerk, is helemaal verdwenen,
het is nu een woestenij, waar het
wilde gras welig groeit op de puin-
bulten. Maar de ingang, het poortje
is er nog, met de gedenksteen, dat
de eerste steen voor de Panwerk-
woninkjes gelegd werd door een
jonge Ter Horst, oud drie en een
halfjaar in februari 1822. Arbeiders-
Jan Elsinga, gefotografeerd in de deur van zijn huisje naast het poortje van
't Panwerk.