Aan Fenno L. Schoustra verteld
t 3*Cleine ^Jd.rantóje leeet iedereen
VEELZIJDIG BE
Ach meneer, ze zeggen zo vaak
tegen me, mevrouw Anema, wat
hebt u toch een geweldig geheugen
en ik snap zelf ook niet, hoe dat
komt, maar het is nu een en zeven
tig jaar geleden en nóg weet ik het
allemaal. Ik weet zelfs nog wat ik
dacht, toen ik vijf was en m'n
eerste tekeningen maakte.
We woonden toen in Amsterdam
op de hoek van de le Helmerstraat
en de Nicolaas Beetsstraat, die an
dere Helmerstraten waren er nog
niet en het was toen nog een nette
buurt, hoor meneer. Nou, ik kan
het zelf niet geloven, maar ik zie
het nog zo voor me, toen ik met
deze tekening bij m'n vader kwam.
Lientje zegt ie - Lientje, dat was
Ik dan - wat stelt dit voor? "En ik
voelde me een beetje beledigd, want
dat kon ie toch zien? Ik zeg, dit is
het patroon uit het linoleum, pa.
M'n hele leven heb ik al getekend
en geschilderd, maar het is nu acht
jaar geleden, dat ik op de Academie
kwam. Ik dacht toen nog, kom, ik
neem m'n kinderschilderijen maar
mee, want anders zullen ze wel
denken, zo'n oud mens, wat moet
die d'er nou nog op. Dus ik met
deze dingen naar meneer Van der
Sloot, ja Bouke van der Sloot, en
weet u, wat hij zei? Hij zei: is dat
nou iets van een kind van elf, twaalf
jaar?
Nou schilder ik alles uit m'n hoofd
en 't is wel gek, maar wanneer ik
bijvoorbeeld een oase schilder, dan
is het net of ben ik er zelf en toch
ben ik er nog nooit geweest. Eens
maakte ik een Zwitsers landschap
en toen kwam meneer Stroosma
achter me staan. Daar bent u zeker
geweest he mevrouw Anema, zei hij.
Ik zei wist ik maar waar het was,
dan ging ik toch in dat chaletje
wonen!
Laatst zei ik tegen mevrouw Van
Hulsen van die kunsthandel op de
Nieuwestad, kom, ik ga nu maar
eens dieren schilderen. Ach nee,
doe dat niet zei ze toen, want bees
ten schilderen is zo moeilijk, blijft
u maar bij uw landschappen en
interieurs. Maar wat zei meneer
Tuinstra, de leraar uit Franeker?
Als u daar zin in hebt, dan doet u
het maar. Dus ik aan 't schilderen:
twee poezen, een moederpoes en
een kind. Maar dat lukte niet best
schilderen, dat u het voelt, dat u
die bliksem door heen voelt gaan.
Ik zeg meneer, dat kan toch niet,
dan ben ik toch op slag dood en
kan ik niet verder schilderen...
Tja, ik weet niet, wat dat met mij
is, maar ik heb een hele jonge geest
en ik kan ook niet met ouwe men
sen omgaan. Ik heb zo'n wonder
lijke aard, ik ben altijd blij en elke
sche Schouwburg, in een revue van,
ach, hoe heet ie ook weer. Borussia,
Barbarsossa, weet u het nog?
Later was ik revuegirl bij Nap de
la Mar en meneer, wat hebben we
daar een tijd gehad. Elke avond
spelen, dan in het Paleis voor Volks
vlijt, dan in het Haagse Scala, dan
in Flora, dat was toen nog niet
afgebrand, ik heb toen nog gezegd,
ik heb het niet gedaan hoor, o enig,
en toen hebben we de grootste lol
gehad en ons kapot gelachen, want
ik heb het doek gedraaid en er
gewoon die hond overheen geschil
derd. Achter die hond zitten dus die
twee poezen; die schat moest het
eens weten, stel je voor. Als ik zo'n
hond schilder, praat ik gewoon met
het dier. Jij bent een deftige hond,
zeg ik, dus jij krijgt geen eenvoudig
behangetje achter je, maar een go
belin. Nou, kijk es, wat zegt u er
van?
Nu kun je daar op die Akademie
wel wat beleven hoor, want op een
gegeven moment zegt die leraar met
die lange haren, hoe heet ie ook
weer, o ja, Hooghiemster, Herre
Hooghiemster, die zegt, mevrouw
Anema, nu moest u ook maar eens
wat abstracts gaan schilderen, u
bedenkt maar wat.
Nu is het absoluut tegen m'n zin,
maar ik heb altijd m'n woordje klaar,
dus wat dacht u, dat ik deed? Ik
begin de lucht te schilderen met
een grote kras, die wel wat op de
bliksem leek. Ha, meneer Hooghiem
ster raakt helemaal in extase en
roept uit: nou moet u zó gaan
morgen denk ik, kom wat zullen
we nou vandaag weer eens voor fijns
gaan doen.
M'n moeder was een dochter uit
een Pools geslacht en nou heb ik
dat laatst nog eens aan iemand
gevraagd: wat voor soort mensen
waren dat eigenlijk, die Polen? Ik
ben ook een achternicht van Taco
Hugo de Beer, de letterkundige en
toneelschrijver en daar zal het ook
wel wat van komen, want ik was
nog maar elf jaar, toen zong ik
in het Kinderkoor van het Rem-
brandttheater aan het Rembrandts-
plein. Daarvoor had ik al zangles
gehad van meneer Louter in de
Stadsschouwburg, stel je voor, wij
in de Stadsschouwburg, och me
neer, wat was ik trots. Dat was de
School voor Vocale en Dramatische
Kunst van mevrouw Cato Esscher,
ik vergeet het nooit.
Met m'n veertiende kwam ik in het
gezelschap van Solser en Hesse,
toen speelden we in het Grand-
theater in de Amstelstraat, ha, Jor-
daanschetsen, Schelvismie en de
Bruiloft van Mietje. En toen 'k
vijfden was, stond ik in de Holland
dat reizen en trekken zit in m'n
bloed en als ik geld genoeg had,
ging ik altijd op reis.
Loop naar de Duivel - die ging
vijfhonderd maal, dat was een revue
van Rido, de mah van Heintje
Davids, Philip Pinkhof heette die,
Heintje deed zelf ook mee en Zwaaf,
Isidoor Zwaaf, ach, ik ken ze alle
maal, ik heb er allemaal mee ge
werkt.
Bleke Bet, daar hebben we een
groot feest van gehad, toen het
tweehonderdmaal was gespeeld.
Daar was zij de grote ster in, kom,
hoe heette ze ook weer, net als dat
hotel in Zwolle. Ja juist, precies:
Gijtenbeek. Meneer, ik wou dat ik
nog jong was, ik zou er zo weer
instappen.
Soms lig ik 's avonds op bed met
de hand voor m'n mond, zo moet
ik dan nog giechelen, wanneer ik
denk aan die tijd. Zie je wel, dat
ze gek is, zullen ze dan wel zeggen,
de mensen, die hier beneden wo
nen. Maar ik ben helemaal niet gek,
ik heb alleen zo'n lol.
Herman Bouber, die is dood, z'n
vrouw Aaf leeft nog en Piet Kohier,
die is ook dood, meneer ik zal het
nooit vergeten, die Piet Kohier
moest een verhaaltje vertellen van
Indië, dat het daar zo warm was en
wij stonden als meisjes in een halve
circel achter hem en nou was ik
niet zo'n lekkerdje hoor, dat toen
Piet vertelde, dat die mensen in
Indië geen kleren aan hadden, toen
fluisterde ik vlak achter z'n oor met
zo'n zalverig stemmetje: helemaal
geen kleren Ome Hein, want in dat
stuk heette hij Ome Hein en toen
draait ie zich om zeg en deelt het
publiek mee, wat ik had gezegd.
Meneer, ik schaamde me dood en
Piet Kohier ging onverstoorbaar
door: nee hoor, zei hij, niet helemaal
naakt, alleen een vijgeblaadje voor...
Ja, en dan had je Corrie Vonk, dat
was m'n jeugdvriendinnetje, die is
vier jaar jonger dan ik en toen ik
achttien was kwam Corrie er bij en
toen zei mevrouw Vonk, nou mag
ze mee op één voorwaarde en dat is,
dat ze bij u op de kamer komt.
Best zei ik, maar hoe moet het dan
als je eens met een jongen uitgaat,
vroeg Corrie toen. Nou zei ik, dan
ga jij ook mee en anders ga ik niet.
Laatst waren ze nog eens hier in
Leeuwarden, Corrie Vonk en Wim
Kan en toen ben ik er natuurlijk
heen geweest, in de pauze naar de
kleedkamers en toen heb ik een van
m'n beeldjes voor ze meegebracht,
want boetseren doe ik ook, kijk
hier, dit zou een jong meisje worden,
maar het werd een ouwe kerel met
een sik, je blijft aan 't lachen zeg,
nou en toen zegt Corrie Vonk, da's
nou ook toevallig, want weetje dat
ik jarig ben?
Nou, dat had ik toch niet kunnen
weten, of toch wel misschien, want
ik heb toch al zo vaak dingen
gedroomd, die later uitgekomen
zijn, dat is parapsychologie, dat die
dromen van mij uitgekomen zijn.
Voorbeelden? Och meneer, voor
beelden genoeg. M'n oudste zoon
Douwe is es een tijdje op de boerde-
Nou, nou, een knap frommes hoor(links)