t 3d.leine ^.raixteje leeet iedereen
Een andere keer kwam m'n jongste
zoon 's morgens om een uur of
negen thuis uit het land en hij zegt,
wat nou moeder, lig je nog op bed,
wat is er aan de hand. Ik zeg ja
jongen, ik heb even gerust van het
harde werken, maar ik heb zo gek
gedroomd van Piet Hoekstra, dat
was een arbeidersjongen, die zat
op een platte wagen van ons en toen
sloegen de paarden op hol en de
wagen ramde een telefoonpaal en
Piet Hoekstra sloeg er af en kwam
in de berm terecht. Maar ik zeg, je
moet het maar niet tegen Piet
Hoekstra zeggen, want anders ge
beuren er misschien nog ongeluk
ken, omdat die jongen zo bang is.
Nou, 's middags om vier uur, daar
hoor ik vreselijk roepen, dat was
Douwe en ik er heen en ik zeg
Douwe, wat is er, hij roept: Piet
Hoekstra is op de loop, roep vader,
dat doe ik, ik zeg moet je horen,
Piet Hoekstra is op de loop, maar
hij zegt wel gvd, die kerel moet
direct hier komen, direct komt de
melkrijder, ik zeg o, o, o, misschien
is ie wel dood, maar dat was ge
lukkig niet zo, hij mankeerde niks,
maar hij lag wel precies zo in de
berm als ik het gedroomd had en
hij durfde niet naar huis, omdat de
paarden op hol waren geweest en
met paarden, die op de loop zijn
geweest kun je eerst niks meer be
ginnen, dat weet meneer misschien
ook wel.
zei, 't is best een aardige en ook een
lieve man.
Nou blijft het toch oppassen met
critici. Soms sta ik met m'n schilde
rijen op een tentoonstelling en dan
zegt er een: kijk mevrouw Anema,
dat boompje he, dat is het boompje
van Van Gogh. Nee zeg ik dan, dat
is het boompje van mij! Of een
zegt: kijk, dat zijn de kleuren van
Cézanne. Dan hou ik me van de
domme en vraag: de kleuren van
Ceasar? Wie is Ceasar? Nee, Cézan
ne, die beroemde Franse kunst
schilder. Nou, zeg ik dan, dat weet
ik toch niet, toen leefde ik toch
niet?
Ja, zegt u nou zelf, ik ben om m'n
kleuren toch bekend? Dat heeft ook
in 't Friesch Dagblad gestaan, toen
ik van meneer Romijn van 't Prin-
sessehof de eerste prijs gekregen heb.
't Is ook leuk, wat meneer Van der
Sloot eens zij. Mevrouw Anema,
zei hij, u zult nog een tweede
Grandma Moses worden. Grandma
Moses, zei ik, nooit van gehoord.
Wie is Grandma Moses? Maar nu
weet ik het wel. Dat was een
ja, hoe loopt het in 't leven, het
wil wel eens anders gaan.
Wat dacht u, dat Nap de la Mar
tegen me zei, toen ik hem vertelde,
dat ik in Friesland iemand had
leren kennen, die niet meer wou,
dat ik op de Bühne stond? Ach
kind, zei hij, wat spijt me dat nou,
ik had een grote artiste van je willen
maken - ja, dat ben je nu ook al.
Tja, en wie weet wat het geworden
was, wanneer ik hier niet veertig
jaar op de boerderij had gewoond.
Gek he, nou hebben we het hele
maal nog niet over mijn gedichten
gehad, want gedichten maak ik ook
en hele mooie hoor. Ik kan er zo
uit m'n hoofd wel een opzeggen,
dat gaat over een poes, maar dan
moet ik eerst nog even wat vertellen,
want anders denkt u, waar heeft
ze het nou ineens weer over, over
een kat? Kijk, op de boerderij had
den we wel vijftien katten en dat
moest voor de muizen en de ratten
in het graan, maar één mocht ik
thuis hebben en dat was m'n lieve
ling, dat was Snoesje, begrijpt u
wel? Nou, op een keer zitten we in
geweer, een dubbelloops jachtge
weer, dat stond altijd geladen achter
de deur en daar horen we pang,
pang en o, meneer, ik zeg tegen
m'n zoon, daar schiet ie Snoesje
dood, maar ik durfde niet te kijken
en m'n zoon ook niet, maar later
komt m'n zoon en hij zegt moeder,
je mag niet kijken, maar ik heb
Snoesje gevonden, bij de haag en
toen wist ik het wel, o, verschrikke
lijk, hij had het beestje aan flarden
geschoten, ach, ik was zo verdrietig
en toen heb ik dit gedicht geschre
ven, het heet Lief Poesekindje, ik
zal het even opzeggen: In stilte lig
je in m'n armen, wij smaakten
samen 't grootst geluk, nu ben je
bij me weggenomen, weggenomen
met één ruk/ik hoorde een schot
uit het geweer en toen, toen was
jij er niet meer, hoe kon die man zo
wreed toch zijn, te doden mijn lief
poesekijn/Het spreken - ontbrak er
nog maar aan, maar wij konden
elkaar toch goed verstaan, o, als
die man eens wist, hoe hij me
griefde, ik had voor jou zo'n grote
liefde/Als ik het had mijn kleine
schat, zou'k duizend gulden willen
Tja, en dan dat geval in Franeker,
dat was ook ,zo verschrikkelijk,
toen droomde ik van een witte
daklijst, maar het kan ook best een
spoorboom zijn geweest, ik zag
tenminste in m'n droom niet goed
of het een daklijst of een spoor
boom was en daar was een kind
op gaan zitten en toen ging die
spoorboom omhoog en daar zie
ik dat kind naar beneden vallen,
een meisje met wapperende rokjes
en een paar dagen later lees ik in
de krant, dat er in Franeker een
jongetje op een spoorboom geklom
men en doodgevallen was. Ik had
dus gedroomd van een meisje en
het was een jongetje, maar dat
geeft nou niet zo veel, want Croiset
is ook wel eens mis. Mevrouw
Anema hebben ze wel gezegd, u
moet het doorgeven aan Tenhaef,
weet u wel, die Professor Tenhaef,
maar ja, hoe gaat dat, het blijft er bij.
Och meneer, ik weet niet wat ik
eerst of laatst vertellen moet, want
op een goeie dag zegt mevrouw
Van Hulsen tegen me, mevrouw
Anema, het wordt tijd, dat meneer
Kools uw schilderijen eens ziet.
Ik zeg meneer Kools? Wie is meneer
Kools? Dat is een kunstcriticus, zegt
ze, maar ik zei, mevrouw, nee hoor,
bleu ben ik niet, maar dat durf ik
ook nog een foto uit uw jeugd? Ik
zeg: ja zeker en ik geef hem deze
foto, die heeft die meneer bij de
Vrouwenpoortsbrug vergroot, kijk,
ik ben hier net een negerin, maar
die fotograaf zei, dat het niet an
ders kon, omdat hij er geen negatief
van had en die meneer Kools bekijkt
die foto en hij schudt z'n hoofd en
weet u wat hij zei? Hij zei: nou, nou,
een knap frommes hoor, ik wou,
dat ik u jonger gekend had, dan was
ik eerst met u uitgegaan. Ja, zei ik,
als ik gewild had, ho, ho... En nou
nog het mooiste van de grap: toen
ik hem uitliet en hij bij de voordeur
stond, zegt ie: nou weet ik nóg niet,
wat ik hier eigenlijk moest. Dag
mevrouw! Ik heb er nooit meer wat
van gehoord.
Toen ik het later allemaal aan me
vrouw Van Hulsen vertelde lachte
ze zich een aap. O, nee hoor, zei
Amerikaanse, die op haar zes en
zeventigste begon te schilderen.
Maar goed, 't lukt niet altijd hoor.
Wat zegt meneer van deze? Kijk,
dit is niet geslaagd. Dat hele rom
meltje gaat hier weer weg, ja, dat
hele tulpenveld. Dat is te opdringe
rig, te lelijk. En die achterste tulpen
zijn even groot als die tulpen hier
voor, dat klopt ook niet. Maar ik
doe het over met plezier, want ik
heb een groot geduld, niet alleen
bij 't schilderen, maar ook bij 't
ontwerpen, want mode-ontwerpen
heb ik ook gedaan.
Het is nu zestien jaar geleden, dat
,ik nog eens even in Amsterdam bij
Max Heymans was. Ik begrijp maar
niet, zei meneer Heymans, dat u
nooit naar Parijs bent gegaan. U
bent toch een natuurtalent, u had
ontwerpster moeten worden. Maar
de kamer en daar komt Snoesje aan
en hij komt op me toe, legt z'n
voorpootjes op m'n schouders en
geeft me twee kusjes op de neus,
twee ja, nooit meer, het bleef altijd
bij twee kusjes op de neus. Ja, dat
ziet m'n man en daar zegt ie, jij
altijd met die rot kat, schenk liever
koffie in. ik zeg goed hoor, dat
wil ik wel doen, maar als ik het
doe zeg je misschien weer: blijf
daar met je koffie, je kan me
net zo goed water geven. Op dat
moment ziet Snoesje de kamerdeur
openstaan, hij springt van me af en
loopt naar de stal, omdat ie zeker
dacht, dat daar wel wat te halen
was. Goed, ik schenk m'n man z'n
koffie in, maar gelijk zeg ik: nou,
daar heb je het al, je loopt immers
alweer weg, wat is dat nou? En
meneer, ik zal u vertellen, hij loopt
de kamer uit en pakt z'n jacht
geven, als jij dan maar weer was in
leven, in m'n armen zou ik je weer
sussen en jij zou me uit dankbaar
heid weer kussen, maar dat alles is
voorbij, voor jou en ook voor mij.*
Kijk meneer, zo zou ik een hele
hoop van mijn gedichten kunnen
voordragen, maar als u zegt, dat u
nu beslist weg moet, dan geloof ik
dat, want ik wil niet, dat u ruzie
krijgt met uw vrouw, stel je voor,
dat ik dat op m'n geweten had,
maar dan komt u nog maar eens
terug, dan kunnen we over die
gedichten wel verder praten. Maar
dan niet op een dag, dat ik naar
dansles moet. Daar heb ik het ook
druk mee. Volksdansen en stijl
dansen. Mevrouw Anema, zeggen
ze vaak, u had vijftig jaar eerder
geboren moetep worden, u bent
veelzijdig begaafd.
!AAFD
rij geweest bij z'n neef in Nes in
Westdongeradeel, dat was ook een
Douwe Anema, toen waren er twee
Douwe Anema's op die boerderij en
toen droomde ik, dat ik daar de
stal binnenliep en daar zaten alle
maal mannen op een bank langs de
muur, arbeiders zeker en de achter
ste was m'n zoon Douwe en die
buigt zich wat naar voren, misschien
wel om te vragen wat ik daar moest
en ik zie een zwart lapje op z'n
linkeroog. Ik dacht nog wat gek,
want in een droom kun je ook
denken heb ik gemerkt en een paar
dagen later komt Douwe thuis en
hij zegt moeder hoeft niet zo angstig
te kijken, maar hij wist niet wat ik
had gedroomd en nou had ie werke
lijk een zwarte lap voor z'n linker
oog. Hoe komt dat Douwe? vroeg
ik. Van een hittegolf, zei hij. Nou,
hij is er mee in het ziekenhuis in
Harlingen gekomen en er een tijdje
helemaal blind door geweest.
niet, daar durf ik niet op af te gaan,
zo'n wildvreemde man.
Enfin, hij is hier toch geweest en
hij stond hier in de voorkamer en
ik dacht, o, wat een akeüge kerel,
o, wat een vreemde vent en daar
heb ik me goed mee vergist hoor
en ik zal m'n schilderijen laten
zien, de een na de ander, maar
hij zegt nee; de hele vloer vol,
de hele vloer vol. Mooi, ik leg die
schüderijen daar neer en daar roept
ie ineens: HoiJIk dacht, wat
een rare kerel, wat een vreemde
vent. En even later bij een ander
schüderij alweer: Hoi! Ik zeg: vindt
u dat leuk? Nee, zegt ie, ik weet het
niet, ik weet het niet.
Nou meneer, later hebben we toch
gezellig zitten theedrinken hoor,
maar toen zegt ie opeens: hebt u