Uw eigen bank Friesland Bank -rantóje leeM iedereen Lezers klommen in de pen HERMAN LEVIET Zolang ik abonnee ben op uw zeer gewaardeerde Kleine Krant- tsje heb ik nog nooit iets mogen lezen over iemand, die vroeger wel bekend geweest is in de stad, namelijk de heer Herman Leviet. De heer en mevrouw Leviet hadden een dansschool in Leeuwarden en daar bewaar ik leuke herinneringen aan, want ik ben een van de leerlingen van meneer Leviet geweest. Aange zien ik ruim voor de oorlog al uit Leeuwarden vertrokken ben, is het me niet bekend, wat er van het echtpaar Leviet geworden is en dat heb ik me vaak af gevraagd. Maar aangezien ik na de oorlog nimmer meer iets van deze dansleraar heb gehoord, moet ik wel vrezen, dat ook zij slachtoffers van de Duitse bezetters geworden zijn. Kan de redactie van het Kleien Krantsje mij hierover inlichten? Amsterdam J.S. de Jong Nee, helaas: dat kan de redac tie niet. Het lot van de heer en mevrouw Leviet, die voor de oorlog jarenlang onze stad genoten waren, is ons niet bekend. Het is wel zeker, dat zij Leeuwarden al verlieten voor in mei 1940 de Duit sers kwamen. Hun namen ko men in ieder geval niet voor in de lange lijst van joodse Leeuwarders, die door de Duit sers werden vermoord. Mis schien zijn er lezers, die ons iets kunnen vertellen over het lot van dit echtpaar Leviet? Red. 't KL Kr. HERINNERINGEN Zomaar een greep uit mijn her inneringen. Aan het Zaailand hoek Prins Hendrikstraat woonde hotelhou der Buis. Die was voor zijn trouwen barbier en kwam bij ons in de straat, ik weet niet meer bij wie. Het was een knappe, zwarte man. Dan kwam er nog een barbier, z'n naam was De Boer. Hij had tien kinderen en hij zei tegen mijn vader, dat de zaken niet zo best gingen. Als vader zei: „Wat ete we vanmiddag De boer?", dan zei hij: „Voor dubbeltsje kiek in 't venster." In de Boterhoek woonde Janus Mebius. Die kon prachtig op de ocarina spelen. Meestal stond hij 's avonds op de Nieuwestad voor het huis van de Freule van Eysinga, later het weeshuis. Hij deed dat niet voor geld louter voor z'n plezier. De tijd van de geboorte- en leedaanzeggers heb ik nog mee gemaakt. In de St. Jacobstraat was de sigarenwinkel van de familie Zoods. Op een dag (de winkel werd opgeschilderd) kwam er een leedaanzegger. Hij begon: „Nagelaten Weduwe en kinderen laten bekendmaken het overlijden van: Potverd....me ik sit onder de verf." Tableau! Ook over het Kalverdijkje waar de heer van Dam onlangs over schreef weet ik nog iets. Mijn man en ik waren nog niet getrouwd en gingen daar eens wandelen. Het woei vreselijk en het was avond. Mijn verloofde was in uniform als sergeant van het K.N.I.L.. Opeens woei zijn kepie af; jawel rolde weg en over 't water. Mijn verloofde er direct achteraan over de sloot maar hij kwam met de kepie terug. Hij was helemaal verfomfraaid en hij heeft een nieuwe moeten kopen bij Van Driesum op de Druifstreek. Maar ik moest vreselijk lachen. Mijn a.s. man niet, want het was een dure kepie. Ook minister Gerbrandy de minister president in de laatste oorlog was in die tijd soldaat, ik meen bij de landweer. Hij sprak graag Fries en woonde dicht bij Sneek. Mijn man was in het dorp Harich bij Balk in Friesland geplaatst voor bewaking der geinterneerde Belgen. De heer Gerbrandy en nog enkele land weermannen wilden graag een weekend naar huis zodat ze allen een smoesje hadden. De één moest slachten (slager) de an der had een ziek kind etc. eet. „Sergeant", vroegen ze dan mijn man, mogen we naar huis?" O ja, ze waren toen op Terschelling gelegerd of inge kwartierd. Later pas in Harich!. Mijn man zei: „Dat gaat niet jongens, want als Gramsma komt (dat was de officier die de controle hield) dan hang ik." Dus niets aan te doen. Hebben ze toch stiekem een bootje gehuurd bij een visser en zijn overgestoken naar Harlingen. Het was een storm, ontzettend! Ze waren bijna vergaan. Het was een hachelijk avontuur, maar alles liep gelukkig goed af en Gramsma is niet geweest. Mijn man had al vaak tegen de heer Gerbrandy gezegd: "Ik moet Reserve-officier worden, ik vind het niet prettig dat U voor mij moet salueren". Dan zei hij: "Nee Bielsma, gjin droktme ik wurdt net ofcier". Maar toen dé oorlog tamelijk lang duurde is Mr. Gerbrandy toch officier gewor den en toen kon mijn man voor hem in de houding staan. "Ja" zei hij: "Ze hebben net zolang geza nikt tot ik het maar heb gedaan". Den Haag G. Bijlsma-Zijlstra LOLLIGE JOHANNES Lollige Johannes verkocht wel degelijk Kwatta van Breda maar zong in dezelfde toon er achter aan: Dit zijn de echte de Jong's repen en stopte je bij 't passeren van z'n stalletje een paar chocolade repen in de hand met de woorden: „Kwartje alle vijf mijnheer!" Ook liep hij wel met een breed platform voor zijn buik roepende: „Nootmuskaat!" Naar aanleiding van het stukje van de Heer H.K. kan ik hem iets verder helpen. Het gedicht van mr. Bresson begon: „Mijn Waarde Ine Visser. Gij vraagt misschien wat is er. Welnu ik had een vraag. Een antwoord had ik graag", enz. Het laatste was dan zoals U zegt; zet dan achter deze J een a. Toen het antwoord bij mr. Bresson in de klas terug kw.am dinderen de ramen met het verlossende Ja! Vele jaren heb ik dagelijks kontakt gehad met mr. Bresson. Ik was bij hem kind aan huis; hij noemde mij die jonge van vrouw Dinges. Zit je altijd goed als je de naam vergeten bent zei hij: en ik noemde hem Opa. Belangeloos knapte ik „putsjes" voor hem op zoals parkieten schoonhouden (bij mij vliegen die kringen er altijd uit, zoals ie zei) Bij zijn heengaan kreeg ik van de fam. Bresson als herinnering een prachtige gouden ring met inscriptie, precies zo één als Opa ook altijd droeg. Nog enkele prachtige foto's heb ik van hem en zeer vele door hem zelf gemaakte uitspraken. Het was een hoog ontwikkeld en gezellig typische man, zoals men zelden ontmoet, deze Opa Bresson. Leeuwarden S.K. SWATTE WILLEM Tijdens een verjaarspartijtje in onze familiekring ontstond er een meningsverschil, omdat een van de familieleden beweerde, dat Willem, de fietsoppasser nog altijd in leven is. Hoewel de meesten van ons meenden, dat Willem al een tijd geleden overleden is, hield hij vol Willem nog kort geleden in Franeker te hebben gezien. Volgens hem verblijft Willem in de Inrichting aldaar. We hebben er geen weddenschap om afgesloten, maar wij spraken wel af aan 't Kleine Krantsje te vragen hoe het nu eigenlijk zit. Leeuwarden S. van der Meer Het is jammer, maar waar: Willem Onclin, vroeger "Swat- te Willem" (en die zult u toch wel bedoelen?) leeft niet meer. Hij is zeker al een jaar of zes geleden in Franeker over leden. Uw familielid moet zich dus hebben vergist. Red. 't KI. Kr. DIT VERGEET IK NOOIT Het pontje aan de Wissesdwin- ger daar stond vroeger een Pieter Kracht in. Wij noemden hem altijd Lytse Pieter. Daar ben ik vaak mee naar de overkant gevaren. Familie van ons woonde toen in de Singelstraat en ik deed daar wel boodschappen voor. Dan moest ik naar Rauwerda op de Bredeplaats en dan met het pontje over voor een cent. Maar voor mijn Moeke moest ik ook wel naar Rauwerda toe, dan ging ik met mijn broer samen want die kende onze familie zo goed en alle boodschappen kwamen er weg en wij kregen dan ook altijd snoepjes mee. Als wij er wat veel van opgegeten hadden zei Moeke: hebben jullie niet meer snoep gekregen dan dit? Nee, was ons antwoord. Op een keer zouden wij weer boodschappen doen, ik de mand dragen en mijn broer een schaaltje in een handdoek geknoopt. Zoals altijd moest er een pond boter in. Toen wij op weg waren naar huis bleven wij bij de Gasfabriek kijken naar die mooie peren die daar toen boven het hek uitkwamen. Het was een hek met een klein muurtje er voor. Mijn Men kent er de Friese verhoudingen en is bereid plaatselijke en provinciale belangen te dienen. broer vroeg, wil jij een peer? Jawel, maar die kunnen wij niet krijgen. Nou, dan zoek ik een stok en hij aan het slaan naar een peer. Het schaaltje werd intussen op de grond gezet, er kwam een te vallen, maar die kwam in de tuin terecht. Weer proberen en daar viel één, ik hem oppakken en hap naar de mond. Nee, die is niet voor jou, zei mijn broer, eerst de baas zelf en dan jij. Nee, je hebt gevraagd of ik een peer wou hebben en nu eet ik hem op. Akelijke meid, ik ga nooit weer mee. Nou, hier heb je ook een stukje. Onder het praten nog over de peer naar huis. Toen wij thuis kwamen vroeg Moeder waar zijn jullie zo lang gebleven? Wij hebben bij de Gasfabriek gestaan. Moeder vroeg waar is de boter? Hebben jullie die in de winkel laten staan? Wij keken elkaar aan en ik mijn broer vragen, waar is de boter nou? Dan is die bij de Gasfabriek blijven staan. En nu als de Verder lezen op pagina 8 SWATTE WILLEM

Historisch Centrum Leeuwarden

’t Kleine Krantsje, 1964-1997 | 1973 | | pagina 4