DE AANSPREKER DEED VROEGER
DAGELIJKS ZN RONDE
"MAAKT BEKEND, DAT OVERLEDEN IS
7
STADSNIEUWS
VAN VROEGER
^^iteihe 3^.rjntaje teeet iedereen
Droevig en ernstig is de gedachte
aan de dood en waarom is dan de
bode, die ons het overlijden van
een onzer natuurgenooten komt
verkondigen bestemd, om onze
onwillekeurige lachlust op te
wekken? Waarom vinden wij, bij
alle volkeren en in alle tijden,
bestendig, in het sterfhuis, naast
de lijkbaar en op de rustplaats
der afgestorvenen, die verschij
ning terug van onverschillige,
belagchelijke medevertooners,
wier tegenwoordigheid de aan-
doenlijkste plechtigheid in een
bittere parodie herschept?
GELIEFDE VADER...
In gindsche woning heeft een
geliefde vader, een teederbemin-
de echtgenoot, een bloeiende
dochter, den laatsten tol aan de
natuur betaald. De huisgenooten
zijn vereenigd: de stille smart
wordt slechts nu en dan
afgebroken door een uitboeze-
ming des harten, door een
lofspraak op den overledene,
door snikken en schreien. Maar
op eens even als de Clown in het
Engelsche drama op het meest
pathetisch oogenblik te voor
schijn treedt, daar vertoont zich
de Aanspreker: zijne verschijning
brengt bij al de aanwezigen
ongeveer dezelfde gewaarwor
ding te wee, welke een valsche
noot in de muzijk bij den kenner
doet ontstaan: alles bij hem is
wederspraak met het aanwezig
gezelschap: zijn kostuum; want
hij draagt de rouw aan 't lijf, die
de huisgenooten nog maar alleen
in 't hart dragen: zijn gelaat;
want het staat alleen koud en
onbewogen tusschen al die nat
bekreten wangen: zijne redenen;
want, terwijl de overigen alleen
wenschen te spreken over de
deugden des ontslapenen en de
grootte van hun verlies, spreekt
hij van ceelen, van zwart lak, van
timmerlui, van rouwpapier, van
koetsiers en van begrafenis-boe
te: zijne innerlijke gemoedsbe
wegingen; want, terwijl leed en
droefheid den boezem zijner
lastgevers vervullen, loopen zijne
gedachten over het vermoedelijk
bedrag van het loon, dat hem
wacht, en berekent hij, uit
hetgeen hem van den staat des
boedels bekend mag zijn, of de
fooien min of meer aanzienlijk
zullen wezen.
Het noodige is afgehandeld: de
Aanspreker is vertrokken: hij
heeft zijn kameraden ontboden,
die kohorte, waarin het bevel nu
bij dezen, dan bij genen berust:
niet volgens onderlinge keuze of
beschikking: niet naar vaste
beurten: neen: hij, die het eerst
aan het sterfhuis ontboden was,
is de hopman, aan wiens bestier
zich de overigen, zonder morren,
zonder tegenspraak, onderwer
pen.
De lijsten zijn gemaakt: de ure is
gekomen, waarop het rondzeg
gen beginnen zal. Zie, op
gindsche brug, den besturenden
Aanspreker zijn bevelen rond-
deelen en aan elk zijn taak
aanwijzen. Welke ernst op 's
mans gelaat! welke wichtigheid
in zijn gebarenspel! 't Is Aga
memnon, die den aanval tegen
Troje gebiedt: en op zijn wenk,
verspreidt zich het gevolg van
snelvoetige Achillessen en draaft
langs burgwal en straten, en doet
overal de schellen klingelen. De
deuren gaan open: de Aanspre
ker (mits het een deftig huis zij,
waar hij voorstaat) legt de
rechterhand aan den punthoed,
doet hem een hoek van 46 graden
beschrijven en heft, met een
hoogdravende stem, in dezer
voege aan:
MAAKTBEKEND
"Maak bekend, dat overleden
is, de Hoogwelgeboren Vrouwe
Sara Catharina Augusta Wilhel-
mina van Hevelen tot Heffen-
berg, Douairière den Hoogwel
geboren Heer Jonkheer Willem
Hendrik Lodewijk Baron van
Hoogenlin^e"
Hij doet zijn hoed nogmaals een
boog beschrijven, dekt zich
weder en voegt er, als ter
bevestiging, in een platten
Amsterdamschen tongval bij:
"De ouwe Mevrouw van
Hoogenlinde, schoins hierover in
't hoekhois: zeltje 't niet vergeten
vrijster?"
"Herrejee!" roep de vrijster: "is
die dood? nou kijk! mensch! 't is
wat te zeggen! ja! er sterft al heel
wat rijkdom tegenwoordig".
Maar reeds is de Aanspreker,
zonder zich den tijd te gunnen
om het oor te leenen aan de
wijsgeerige aanmerkingen der
dienstmaagd, een paar huizen
verder zijn plechtige formule
gaan herhalen.
De dag der begrafenis is daar:
het is een deftig lijk: en zooda
nige worden nooit ter aarde
besteld, zonder dat het een boete
kost aan den erfgenaam:een
boete, vermeerderende naar e-
venredigheid van het vroegere
ochtenduur, waarin de plech
tigheid voorvalt, en nog hooger
stijgende, wanneer die 's avonds
plaats heeft: een speculatie,
gegrond op de ijdelheid onze
menschelijke natuur, die zich in
zulke oogenbükken verloochent;
maar het is niet over de
ijdelheid der naastbestaanden,
het is over den Aanspreker, dat
ik u onderhouden moet. Zie hem
en zijn gevolg aan weêrszijden op
de trappen van die stoep
geschaard, terwijl de dragers, in
verschillende groepen verdeeld,
op straat staan, en de lijkkoets
een paar huizen verder vertoeft.
stueuse, de eerbiedwekkende, die
in talrijke batterijen verdeelde,
de wit gepoeierde pruik geble
ven? Waar is zij? De echo
antwoordt: Waar?
In den kerk, op den godsakker,
wordt de optocht herhaald; maar
nu wordt de baar op de
schouders der dragers rondge
voerd, en de bloedverwanten
sluiten den omgang. De kist
wordt nedergelaten in 't graf: de
Aanspreker en chef deelt aan de,
langs hem defileerdende, Aan
sprekers, Dragers, Dienders en
Dekkers de verzegelde pakjens
uit, welke hun loon bevatten: elk
hunner, na zijn gift ontfangen
te hebben, gaat de bloedverwan
ten voorbij en maakt een meer of
minder zwierige buiging: en alles
gaat uiteen: de Aansprekers, om
nieuwe sterfgevallen te gaan
verkondigen; de bloedverwanten,
om de te huis gebleven familie te
gaan vermelden, dat alles vol
bracht is: de dragers, om naar de
kroeg te loopen. Wat de dienders
doen, weet ik niet: en al wist ik
het, ik zoude het niet zeggen, zoo
lang Artikel 224 van het wetboek
van strafregt nog in werking
blijft.
Uit: De Nederlanden door Henry
Brown (negentiende eeuw)
if"
j}'Ci'l'jf!,i
l
Elke bloedverwant, die het
sterfhuis binnen gaat, moet de
gelederen der zwarte bende door:
de punthoeden vliegen af bij zijn
naderen, maar beschrijven nu
den halven cirkelboog vol uit,
terwijl het aangehechte krip met
bevalligheid golft, en het boven
lijf zich eerbiedig nederbuigt.
Alles is gereed: de kist wordt uit
gedragen: de lijkkoets ontfangt
haar vracht, en weldra neemt de
optocht een aanvang.
Voorheen zag de Aanspreker,
wanneer hij aan 't hoofd der
lijkstaatsie optrok, met welge
vallen rond op de talrijke schaar,
die aan alle kanten kwam
samengevloeid, om met gretige
belangstelling de prachtige li
vreien, de fraaie paarden en de
glinsterende koetsen bewonde
ren: of wier nieuwsgierige blik, op
het gelaat der achteraan vol
gende erfgenamen, de mate van
hun rouw zocht te beoordelen;
maar och! en tot zijn groote
ergenis, de Aanspreker heeft die
tijden overleefd, en beklaagt er
iich bitter over, hoe men
tegenwoordig zich den naauw-
lijks gestorven bloedverwant
reeds schijnt te schamen en in
stede van het lijk te volgen, langs
een anderen weg op snellen draf
de plaats der bestemming be
reikt! Dit is voorzeker treurig;
maar kan men ook niet van den
Aanspreker zelf zeggen:
QUANTUM MUTATIS AB IL-
LO?
't Is waar, nog bestaan de
punthoed, de lanfer, de korte
broek; maar waar is de maje-
werd er veel langs de straat
gevent, ook door vrouwen, die
met vis ventten en hun komst
aankondigden met een uiterst
schelle roep: "Schelvis - Schelvis
-" of "Zeeskol - Zeeskol!" Deze
visvrouwen vormden een soort
gilde, dat ook op de eerste janua
ri rondging om de klanten een
gelukkig nieuwjaar toe te wen
sen. Eveneens plachten deze
visvrouwen bezoeken af te leggen
bij families, waarvan jongelui in
ondertrouw stonden.
LEEUWARDER ZWEMCLUB
GROOTE WIELEN
Najaarsvergadering
Onder voorzitterschap van de
heer J.L. van Keijzerswaard hield
gisteravond de Leeuwarder
Zwemclub Groote Wielen in ho
tel Roal haar najaarsvergadering,
welke uitstekend bezocht was. De
voorzitter deelde in zijn ope
ningswoord mede, dat het
ledental de 130 had overschre
den. Goedgekeurd werd een
contributieregeling waarin ook
een verkoop van zwembadabon
nementen is opgenomen. De club
heeft een vrij uur in het Overdekt
Zwembad toegewezen gekregen.
Het winterprogramma werd vast
gesteld. Zoo zullen clubavonden
worden georganiseerd waarop
voordrachten door deskundigen
worden gegeven. Het bestuur
kreeg vrij mandaat ten opzichte
van het samenstellen eener
technische commissie.
(1941)