HET SCHOUWTONEEL ONDER DWAASHEDEN visie van honderd jaar geleden 7 HERKENT U DIT PUNT OP HET EERSTE GEZICHT NOG EVEN EEN ABONNEE OPGEVEN! Zijn er Leeuwarders, of beter gezegd Hüzumers, die het hier afgebeelde punt herkennen op het eerste gezicht? Dit is een foto van een schilderij van oud Huizum, met rechts Vaartzicht en helemaal links het voormalige Armhuis, een pand, dat er nu, net als Vaartzicht, nog is. In het midden het bruggetje, dat in de jaren 1905/06 vervangen is door een klapbrug, die in '35 nóg eens, is vernieuwd. Wie de schilder is geweest, is niet bekend, maar de eigenaar van het doek, onze abonnee, de heer Grijpstra, denkt dat het uit 1856 dateert. kleine Crantóje leeet iedereen Een kleine honderd jaar geleden, in 1876, verscheen er een boek in ons land met de titel Het Schouwto neel onze dwaasheden, een „humoristisch satirieke volksteekening, opgedra gen aan het Nederlandsche Volk" door Erasmus den Jonge. Nu, zovele tientallen jaren later, is het voor ons bijzonder interessant ken nis te nemen van de visie van de geestige schrijver op de Nederlandse samenle ving van toen. Bij beetjes en brokjes hebben wij zijn verhaal overgeschreven voor de lezers van onze krant. Levensvoorwaarden en grondbe ginselen Lastige artikelen van consumtie. Levensvoorwaarden; dat zijn dus voorwaarden om te leven. Volgens de économie-politique hebben we allen lucht noodig, en voeding, kleeding en ligging, dekking en woning. Hoe is het daarmede in het land onzer vaderen gesteld? De lucht is nog heden ten dage zooals ze was: vochtig, scherp, minder blauw dan grijs, dik en dun, al naarmate men het daags te voren anders voorspelt. Verwacht ge heden regen of wind, dan krijgt ge, gewoonlijk, droogte en kalmte; meent ge dat de hangende wolken zullen overdrijven, dan pakken ze zich samen en komen u bv. in Maart donderbuien en in April of Mei sneeuwjachten brengen. Met de lucht en ik begrijp daaronder nu maar gemakshalve het weder en 't geheele natuurlijke raadsel is in Nederland geen huis te houden. Nuzalikdelaatstezijnom u.ofuw familie, of al de Nederlandsche families bijeen, daarvan een verwijt e maken. Ik neem, zonder verdere bewijzen aan, dat ge er part noch deel aan hebt. Maar geef mij dan ook toe, dat het hier met 't oog op de weêrsgesteldheid geen Eden is. Wanneer men, zooals u en ik, gedwongen is tweemaal 's jaars, als minimum, een verkoudheid rond te dragen, ééns in April en ééns in December, dan krijgt men een volkomen verachting voor al wat tempe ratuur heet en dan is geen liefelijk zomerdagje in staat u met de normale weêrsgesteldheid te verzoenen. TOCHT... Alexandre Dumas had gelijk toen hij, van ons land sprekende, zeide, dat wat hem er het meeste tegenstond de "cinquième vent" was, die men tocht noemt en die aan de apothekers en de gasthuizen het beste te stade komt. Op het gebied van lucht en weder is Nederland grilliger dan de zee, en al moge er nu nög zooveel natuurschoon op den klassieken bodem der vrijheid te vinden zijn, een klein weinigje natuurvasfheid ware mij toch nog aangenamer. De voedingsmiddelen zijn in Nederland zeer goed. Aardappe- lem en tarwe zijn twee producten, die hier te lande overvloedig worden geoogst en aan de eerste levenbehoeften is dus zeldzaam of nooit gebrek; onze veestapel is groot; onze tuin-en akkerbouw is beroemd; onze boomgaarden doen u watertandenkortom, onze productie van wat men noodig heeft om zich aan tafel te goed te doen, laat niets te wenschen over en levert al wat men wenschen kan aan Engeland! WIE EET IN NEDERLAND? De Hollandsche keuken is even goed als het Nederlandsche product; meer gekruid dan de Engelsche; eenvoudiger toebereid dan de Fransche en vooral niet zoo ung en knuflookig als de Duitsche. Ferme soepen, flinke groenten, entremets en entréés, luchtige gebakken, alles afgewis seld door keurige, uit Frankrijk Duitschland geleende wijnen. Aan de voortbrengselen en toebereiding ontbreekt 'tdus niet. De eenige vraag is maar: wie eet in Nederland?. En dan moet men, helaas! anno Domini 1876, nog verklaren, dat er duizenden menschenzijndiem'ereten.Heb ik misschien het oog op de bedelaars, die u op straat achtervolgen met de logenachtige weeklacht: "ach meneertje, ik heb in geen drie dagen gegeten?" Of bedoel ik den 50,60jarigen man, die u een straat of drie, vier, zwijgend volgt en dan aan een stil hoekje op u afkomt om u, fluisterend, zoodat ge er niets van verstaat, maar alleen begrijpt dat hij u niets geven wil, komt vertellen dat hij... en... zoo... ongelukkig... kinderen...niets ge had... zonder werk? Nee, waarde heer, ik bedoel het ras der bedelaars, van professie niet; zij Als hij zijn allerminst te beklagen, want' zij hebben een goede affaire, zonder risico, wèlbeklant, op een drukken stand, zonder groote lasten voor spiegelruiten, gaslicht en personeel. Alleen getroosten zij zich, tot op zeker uur, een zeer droevig gezicht te zetten en in lompen te gaan; maar geld verzoet den arbeid. Zij zijn bovendien vrij van patent. DE KLEINE WERKMAN Wien ik op 't oog heb, is de kleine werkman, die ploetert en werkt en die voor dat alles nog niet heeft wat hem, de jure nu wel niet, maar toch in billijkheid toekomt. De man ziet geen vleesch op schotel; zich „het hart versterkt" door een borrel hij krijgt geen krachtig voedsel en als hij zich dan „het hart ver sterkt" door een borrel - wat ik in beginsel niet verdedig, versta mij wel - dan vaart de geheele we reld op hem uit, alsof de kerel, in dien hij er genoegen in had, een glas Cantemerle kon krijgen in plaats van het schuldig Schiedamsche vocht! De voeding van den man uit de lagere volksklassen en voor de hoogere heb ik weinig zorg; zij kunnen hun wenschen met geld bevred igen is gebrekkig, slecht en juist dèèrdoor wordt het weinig dergelijke, hetwelk hem ik spreek natuurlijk in het algemeen nog te beurt valt, verspoeld door drank. Als't dan ook waar is wat de" economisten zeggen, dat de regeeringen de toestanden vor men en hervormen, dan ligt de schuld van het rampzalig drank misbruik in ons land aan haar; want in de toestanden, die we dagelijks aanschouwen, schuilt de oorzaak van het kwaad. Op den jeneverramp kom ik nogterug. Vroeger kon een werkman, die acht k tien gulden verdiende, leven en hij at van tijd tot tijd een stukje vleesch. Thans moet de man, die tien k twaalf gulden verdient, zich er bijna nog van speenen. Daarom neemt hij een borrel ;daarom is het drankmisbruik voor zekere klas sen van onze maatschappij ook al een levensvoorwaarde geworden en een feest! Het ras der bedelaars van professie: zij hebben een goede affaire wm t v-T

Historisch Centrum Leeuwarden

’t Kleine Krantsje, 1964-1997 | 1973 | | pagina 7