PLISIE BRANDIE MOEST HET NIET MERKEN 9 „SNOEKEN" MET DE STROP ^^Door Mr. J.S. Bijl^^ STADSNIEUWS VAN VROEGER Gezichtje op Huizum f T^-leine 5£ranfa;e lêeót iedereen Verdergaand met het opha-\ len van heerlijke jeugdherin neringen praat Mr. J.S. Bijl vandaag over het snoeken" met de strop en het gevaar, dat eraan verbonden was. En natuurlijk over nog veel meer, want er viel heel wat te beleven in het rustieke Hui- zum van zo'n vijftig, zestig ^jaar geleden!y De herinnering aan Ds. Hovink en het Huizumer kerkje brengt me haast vanzelf naar het rondom het kerkhof gelegen land, dat men via een brugje, met een naar één kant opengaand hekje kon bereiken en uit welks sloten wij 's zomers met onze polsstokken het wier draaiden om op deze wijze de daarin aanwezige salamanders te be machtigen en waarin we onze eigengemaakte scheepjes lieten zeilen. Ook wisten we daarin wel eens met een lusje van koper draad een „staande" snoek te verschalken. Dat moest op heel voorzichtige wijze geschieden, door de lus om het snoekenlijf te schuiven, want bij de minste aan raking schoot hij weg. Het is me eens gelukt op deze manier een flinke snoek te bemachtigen en onder mijn blouse in triomph thuis te brengen. Onder mijn blouse, want het „snoeken" met een strop was verboden. Ei. hoewel de snoek, toen hij een maal thuis was, werd klaarge maakt en verorberd kreeg ik van mijn vader behoorlijk op mijn ta bernakel, want aanraking met de politie, zelfs vanwege zo'n kleine stroperij, was een schande. En de politie, in de persoon van plisie Brandie (zoals wij hem noemden, want hij heette Sybrandy) was blij, dat hij zijn weinig noodzake lijke aanwezigheid kon recht vaardigen door op te treden tegen de kleine wetsovertredin gen,. want misdrijven van enige betekenis kwamen in deze rustie ke dorpsgemeenschap nauwelijks voor. Over het kerkhofland konden we via de omstapjes, die zich bij de in het land aanwezige hekken be vonden, het Juffersreedsje berei ken, dat aan de ene kant uit kwam op de Verlengde Schrans en aan de andere kant naar de daar aanwezige stroopfabriek leidde. Behalve dat dit weggetje een belangrijke rol vervulde in het leven van verliefde paartjes, gingen wij er vaak naar toe om er van de naast de sloot staande wilgen de katjes te plukken. Er stond toen een eenzaam huis aan het Juffersreedsje, dat ik vanuit mijn huis aan de Huizumerlaan kon zien en waarnaar ik vaak door een verrekijker tuurde, omdat het mij - ik weet niet waarom - deed denken aan het huis van Hans en Grietje. Het is nu ondenkbaar, dat men dit huisje kon zien, maar toen was dat mogelijk, omdat zich tegen over mijn huis, zover als men kon zien, grasland bevond, waarop de koeien weidden. Ook werden hierop kaatswedstrijden gehou den, die druk bezocht werden, want de entree was maar een dubbeltje en voor kinderen vijf cent. Ik zie nog duidelijk de stoe re kerels, die het spel bedreven in onderbroek en op sokken. Ik zie nog hun sterke handen, die na verloop van enige tijd bruine ran den vertoonden van het opge droogde tabakssap, dat ze in hun handen spogen om de keiharde bal, die er aan het eind van de wedstrijd uitzag als een vieze paardevijg, pijnlozer te kunnen terugslaan. Ik zie het draaibare score-rek met de ballen en de plankjes en ik zie de tent, die was opgezet en waarin men bier en li monade kon kopen. Daar was het, dat ik mijn eerste bier - clan destien natuurlijk - dronk en ik weet nog hoe naar ik het vond. Ik had me van dat goudgele vocht met dat zo heerlijk uitziende schuim iets anders voorgesteld. Ik zie ook nog een ongeval, waar van ik getuige was en waarin de eerder genoemde los werkman en een kaaskoopman, wiens naam me niet wil te binnen schieten, de dramatis personae waren. Ont het kaatsterrein af te scheiden van het overige weiland moesten er palen in de grond geslagen worden. Deze werden door de kaaskoopman vastgehouden en door de ander met een grote „slaai" bewerkt. Op een gegeven moment schoot de slaai van de steel en trof de vasthouder op het hoofd, waardoor hij in onmacht viel, terwijl een grote gapende wond, waaruit rijkelijk bloed vloeide, het gevolg was. 'n Af schuwelijk gezicht, dat me op m'n benen deed trillen en me waarschijnlijk lijkbleek maakte. Ik weet niet meer hoe ik ben thuisgekomen, maar zeker is, dat mijn moeder, die ik had gealarmeerd, spoedig ter 'plaatse was met verbandgaas en zwach tels en daarmede de eerste hulp heeft verleend. De verdere gang van zaken staat me niet duidelijk meer voor de geest. Alleen zal ik de verslagenheid van die grote sterke man, met zijn goedig ver weerd gezicht, die de slaai had gehanteerd nooit vergeten. Ge lukkig was de getroffene na enige weken weer geheel hersteld, dank zij de goede zorgen van dokter Damsté. VOLKSFEESTEN Het weiland tegenover mijn huis werd ook gebruikt om er volks feesten te vieren, waarbij ook de kinderen van de partij waren en mee mochten doen aan allerlei wedstrijden, zoals zaklopen, door hangende tonnetjes kruipen, in masten klimmen en wat dies meer zij. Dat was o.a. het geval bij de geboorte van onze tegen woordige Koningin en bij de 100-jarige herdenking van de slag bij Waterloo, 's Avonds werd er dan door opgeschoten meisjes en jongens, maar ook wel door ouderen door de straat gehost onder het zingen van opgewekte liederen, zoals „in 'e Haske dér hinget 'n barg in 'e beam" terwijl in de vensterbanken van de hui zen de „vetpotjes" hun flakkeren de, veelkleurige licht verspreid den. Terwijl ik nog op de lagere school was verscheen er op het weiland een bord met het opschrift: „Te koop of in erfpacht". Het was de voorloper van de pas jaren later volgende bebouwing, die een eind maakte aan het prachtige uit zicht, dat we hadden gehad en aan het rustieke van dat gedeelte van de Huizumerlaan. Van die Huizumerlaan herinner ik me ook nog goed de zich daar achter bevindende gardeniers- tuinen, o.a. die van Jongma, waar we in de vacantie „beien" gingen plukken, „krüsbeien" en „rooie beien". Van het plukken van de „krüsbeien" kwamen je handen onder de schrammen te zitten, maar de verdienste van vijf cent per mandje vergoedde veel. Je deed over zo'n mandje wel een paar uur en het loon, dat je ver gaarde was meestal niet meer dan drie stuivers, maar de pret was groot, ook al at je je onderwijl een diarrhee aan de nog onrijpe bessen. Ook het plukken van veelal door wormen aangevreden peren en het klepperen om de spreeuwen te verjagen, behoorden tot de gelief koosde bezigheden. Van de neringdoenden, die bij mijn moeder aan huis kwamen, herinner ik me de melkboer Keegstra, die met z'n kromge groeide lichaam een enorme kar, met daarop twee grote koperen melkketels, voortduwde. Uit die ketels werden door een kraan de „mingeltsjes" melk afgetapt. Hij verkocht ook boter en 's zomers heerlijke, in linnen verpakte, schapekaas. Heerlijk die schape kaas, die met een dikke plak op een snee roggebrood werd gelegd en met een beetje zout erop werd gegeten. Ik zou er wat voor over hebben om die kaas nog eens te mogen eten, wat naar mijn idee kan de lekkerste Camembert of Mr. Bijl de heerlijkste Rocquefort er niet tegen op. Ze is echter blijkbaar niet meer in de handel. Dan was er de groenteman, die eveneens met een grote kar, maar met twee^geweldige trekhonden eronder,, z'n waren ütsütelde. Verder Trientsje, de „bolkoerrin- ster", die de heerlijkste broden en boltsjes afleverde, wel wat anders dan de kleffe fabriekshap, die tegenwoordig onder de naam van brood wordt verkocht. Haar „bol- koer" was afgedekt met een rood geruite doek, die ik haar eens zag gebruiken om een brood af te vegen, nadat een hondje op een onverdacht moment een plasje tegen de korf, die ze even had neergezet om af te rekenen, had gedaan. Wat een mens niet weet, kan hem immers niet deren. In een vorig stukje heb ik reeds mel ding gemaakt van de verschillen de bakkers, die het brood voor ons bakten. Eén heb ik er echter nog vergeten, maar die heb ik nooit anders gekend dan liggend in een tentje, niet ver van ons vandaan, waarin hij hoestend en rochelend aan T.B.C. ten onder ging. De T.B.C., die toen nog de gesel der mensheid vormde en waarvan de vele tentjes voor boerderijen en huizen in Fries land de aanwezigheid verried. Toen F.H. v.d. Meer te Lekkum op Dinsdag 29 April op den Lck- kumerweg met paard en wagen reed langs de beruchte „Philan- troop" had hij eene minder aan gename ontmoeting met een der bewoners dier inrichting. Met een schoffel gewapend kwam op hem af Feitze T.P., die zich niet ontzag den bestuurder met dat tuinwapen te slaan en te stooten. De verwondingen waren van dien aard, dat het bloed van zijn aangezicht vloeide. Er zit tusschen bekl. en getuige een oude geldkwestie. De O. v. J. vordert veroordeeling van bekl., die reeds eerder voor zoodanig feit een maand gevang, heeft gehad, tot 6 weken gevang. De politierechter legt hem op 1 maand. Bekl. berust daarin. (1924) DENKE J1MME NOG WEL ES AN JOCHUM? DIE SPRONG VOOR EEN DUBBELTSJE VANNE BRUGLEUNING AF, MAR HIJ WAS WEL SU GOOCHEM OM ALTIED AN NE GOEIE KANT TERECHT TE KOMMEN. JOCHUM, VOOR DUBBELTSJE OPPE Het land rondom het kerkhof, datje via een bruggetje kon bereiken KOP

Historisch Centrum Leeuwarden

’t Kleine Krantsje, 1964-1997 | 1973 | | pagina 9