DE MUD KREEG PAK SLAAG
MET INTEREST TERUG
Door Mr.J.S.BijI
ÜLCleine 5k.rantóje leeót iedcrcc
Vandaag het laatste van
een reeks van vier artikelen
met herinneringen aan het
oude Huizum door onze
abonnee, de heer Mr. J.S.
Bijl te Den Haag. Hij
schrijft nu o.a. over de
Mudden en z'n speciale
vriend Jan Duum.
De Huizumerlaan werd toen ook
gekenmerkt door de daarop slen
terende renteniers, die al „moelk-
jend" de dingen van de dag be
spraken. Eén ervan zal ik nooit
vergeten. Een dikke, in een lange
zwarte jas geklede, man met een
zwart zijden petje op, die bekend
stond om zijn gierigheid en waar
van gezegd werd, dat hij eens een
collectante voor de T.B.C.-bestrij
ding van zijn deur wees met de
opmerking: „Dêr jow ik net oan,
want wy ha gjin T.B.C. in'e
familje". (Als ik de mooie Friese
taal niet goed schrijf, moet U me
maar vergeven, want ik kan haar
wel spreken en verstaan maar de
orthografie ervan ben ik niet
machtig). De wegen van het
noodlot zijn evenwel ondoorgron
delijk, want enige tijd later werd
zijn zoon slachtoffer van de ge
vreesde ziekte.
In een steegje aan de Huizumer
laan bevond zich ons postkan
toortje - een postagentschap
heette dat toen nog - waar de
heer Soer z'n scepter zwaaide en
van wie ik mijn eerste postspaar
bankboekje kreeg, waarop ik als
eerste inleg een gulden mocht
plaatsen. Spaarzaamheid was
toen nog een deugd, die moest
worden aangewakkerd. Terecht,
want een volk dat niet weet te
sparen, kan nooit vooruitkomen.
In dit verband herinner ik mij,
dat mijn vader eens tegen mij zei,
daarbij wijzende op een huis aan
de Laan: „daar woont een rijk
man, hij heeft wel een ton". Dat
was toen inderdaad waar. Nu, nu
de inflatie als een voortwoeke
rend kankergezwel de koop
kracht van de gulden heeft on
dergraven, kan een man, die een
miljoen bezit en daarvan moet
leven, zich nog nauwelijks een
auto veroorloven.
In de Huizumerlaan heb ik ook
leren fietsen op een tweedehands
kinderfietsje, dat ik met mijn
achtste jaar kreeg en dat mijn
vader van een collega had ge
kocht. De banden daarvan waren
zo slecht, dat ze tientallen keren
moesten worden geplakt, voordat
er eindelijk geld was om nieuwe
te kopen. Ik moest beloven niet
verder te gaan dan tot aan de
Schrans, want daar waren de ge
varen, vanwege het „drukke" ver
keer zó groot, dat men daar op
een fiets met z'n leven speelde.
De tijden zijn wel veranderd,
want nu gaat mijn kleindochter
tje van negen dagelijks op de fiets
door het werkelijk drukke ver
keer naar school.
DE MUDDEN
Zo'ii fietsje wekte natuurlijk bij
andere, minder bedeelde kinde
ren de afgunst op en zo werd ik
op een kwade zondag door een
veel sterkere jongen van mijn
stalen ros geslingerd en zonder
enige aanleiding afgetuigd. Deze
jongen maakte deel uit van een
familie, die de Mudden werden
genoemd, vanwege de niet
bepaald frisse geur, die ze ver
spreidden. Ik moet bekennen,
dat ik tegen deze knaap een
ingevreten wrok hield en dat ik
hem veel later, toen ik aardig uit
de kluiten was gegroeid en wat je
noemt m'n mannetje had leren
staan, m'n onverdiende pak slaag
met interest heb terugbetaald. Ik
geloof niet, dat ik thans nog zo
wraakgierig ben, maar weten doe
je het nooit.
willen inspannen, nog wel meer
dingen van de dag uit mijn jeugd
kunnen vertellen, maar ik ben
van mening, dat ik thans genoeg
van uw aandacht heb gevraagd.
Ik ben mijn opstel begonnen met
een dronkemansverhaal, ben van
het één op het ander gestapt, ben
me ervan bewust, dat mijn gehele
verhaal als los zand aan elkaar
hangt, (dat kan nu eenmaal niet
Jan Rijpstra, alias Jan Duum, speciale vriend van de auteur
Als ik aan de Mudden denk,
komt mij ook weer het beeld van
Jan Duum voor ogen. Jan Duum
was een zwerver, die men al
krabbende, vanwege het onge
dierte, lang 's heren wegen kon
zien lopen. Het moge raar klin
ken, maar ik was met hem
bevrind.want donderdagsavonds
ging hij het jongvee tegemoet, dat
over de Snekerstraatweg, vaak
slechts door één drijver begeleid,
naar de Leeuwarder veemarkt
werd gedreven om daar op vrij
dag te worden verhandeld. Als ik
wilde mocht ik hem daarbij hel
pen. Het zou nu ondenkbaar zijn,
maar toen werden ongelooflijk
grote kudden kalveren over de
straat naar de stad gedreven.
Luid bulkend, rennend en
springend kwamen ze aanzetten
en het is onbegrijpelijk, dat een
paar man en een paar kleine
jongens - want er waren natuur
lijk meer, die zich dit „avontuur"
niet lieten ontgaan - slechts met
een stok gewapend, deze troep in
het gareel wist te houden. Een te
nauwe aanraking met Jan Duum,
die geen kwade kerel was, leverde
wel een keer tot resultaat, dat
ook ik met luizen thuiskwam.
Daar kwam toen wel eefi pak
slaag aan te pas. En ook een lui-
zekam en het uitkoken van de
kleren. Ik herinner me nog goed
de afschuw van mijn grootmoe
der, die mij de „hülen" in het
hete waswater aanwees.
Ik zou, als ik me werkelijk zou
terecht in alle mogelijke en on
mogelijke pensions, die mede het
gehalte van zijn bestaan bepaal-
den. Zij werden gehouden door
mensen, die óf een opgewekte
kijk op het leven hadden óf door
mensen, die alleen de nadruk leg-
anders met het relateren van her
inneringen, die geen enkel
verband met elkaar -hebben)
maar zou het willen beëindigen
met een sex-verhaal - nou ja,
sexverhaal - om te blijven in de
trent van de tegenwoordige ro
mans en films, waarbij de sex er
soms met de haren wordt bijge-
sleurd, waarschijnlijk om tege
moet te komen aan de smaak, die
men bij het publiek aanwezig
acht.
Bij het ten tonele voeren van de
renteniers, die van onze dorpsge
meenschap deel uit maakten, heb
ik vergeten te vertellen, dat er één
was die „de Bolle" werd
genoemd. Dat was een stoere ge
zonde boer in ruste, wiens
overdaad aan hormonen een uit
weg zocht in amoureuze verwik
kelingen, die verscheidene man
nen, die sex als een bijproduct
van hun huwelijk beschouwden,
tot cocu maakten. Ik wist natuur
lijk - komende van het Friese
platteland - wel wat de betekenis
van een „bolle" was, maar hoewel
ik de als zodanig aangeduide
heer met een bijzonder oog be
keek, is het toen niet helemaal tot
me doorgedrongen, welke rol hij
vervulde. In onze tijd, zou hij de
moeite van het opmerken niet
eens waard zijn.
Voorts zal ik niet vergeten het
verhaal van een collega van mijn
vader, die dikwijls bij ons op zon
dag het ontbijt kwam gebruiken,
omdat hij zo verzot was op galle
tjes. Galletjes waren hardgebak
ken broodjes, die door Joodse
bakkers 's zondags werden uitge
vent en waarvan ook ik een dolle
liefhebber was. De collega in
kwestie was een vrijgezel, die
woonde op kamers in een buurt,
waar de Joodse bakker niet
kwam. Het was een opgewekte
jongeman, die het leven, en alles
wat daaraan kleefde, liefhad en
hij was bij ons een graag geziene
gast. Het galletjes-ontbijt was
altijd een feest, dat gepaard ging
met het opbiechten van de avon
turen, die hij had beleefd en mis
schien wel geprovoceerd. Hij was
een vrijgezel, die als onderwijzer
en hulp-onderwijzer door onze
provincie reisde en nog nergens
wortel kon schieten. Zo kwam hij
Mr. J^. Bijl
den op de schaduwzijde ervan.
Deze pensions waren kortom een
reflectie van de zon- en schaduw
zijde van het leven. Onze bezoe
ker had daarvoor een open oog
en hij kon met ingehouden spot
vertellen van de dingen, die hij
beleefde. Een verhaal van hem,
dat in mijn geheugen is blijven
hangen is het volgende:
SIZ, SIEBREN
Bij één van de onderwijzersplaat
sen, die hij moest vervullen in de
provincie, was hij ingekwartierd
bij de dorpsveldwachter. Zijn
slaapsalet grensde aan de slaap
kamer van het veldwachterlijk
echtpaar, daarvan niet door een
al te zware muur gescheiden. Hij
kon dus, ongewild, beluisteren,
wat zich daar afspeelde en wat
hem daarbij, zoals uit zijn
verhaal bleek, tot grote hilariteit
had gebracht, was, op een gege
ven ogenblik, de deemoedige
vraag van de veldwachtersvrouw:
„Siebren, mat je my nog gebrdke,
oars wend ik my tot de Here". Ik
wil niet beweren, dat de naïviteit
van dat verhaal toen tot me door
drong, maar ik was al mans
genoeg om de grappigheid ervan
te begrijpen. Ik kan me namelijk
niet herinneren, dat ik er later
een nadere verklaring voor nodig
had.
Moge de lezing van het verhaal
van mijn reminiscenties U even
veel genoegen verschaffen als het
neerschrijven ervan mij hpeft ver
schaft: het zou me verheugen en
mij de moed geven nog eens
terug te keren.
In de Huizumerlaan heb ik ook leren fietsen op een tweedehands kinderfiets