In strenge winter van 1929 BARRE FIETSTOCHT VOL GEVAAR OVER BEVROREN WADDENZEE 5 AUTO MET VIER MAN DOOR T IJS GEZAKT 't 3£(eine 3£rai\f<$[3£feëól$i&cfècegn In de bar strenge winter van 1929 is het mogelijk geweest om met de fiets en zelfs met de auto van Friesland naar Terschel ling te rijden. Maar een gruwelijk waagstuk bleef het wel, zoals we kunnen lezen in dit verhaal van een abonnee van 't Kleine Krantsje, die zelf zo'n levensgevaarlijke tocht op de fiets ondernomen heeft. Twee weken voor er een auto onder het ijs van de Waddenzee ver dween maakte de heer J. Slump uit Echtenerbrug een rit met zijn auto over het Tjeukemeer. Heeft deze tocht later andere waaghalzen ge ïnspireerd? De winter van 1929 - ja, dat was me het wintertje wel! Ik zie nog de vuurpotten hier en daar in de stad staan, waar ieder zich even kon verwarmen. Waar nu „Het Baken" is, had een koffie en thee firma z'n intrek en iedereen kon daar gratis een kop lekkere hete koffie drinken waar vooral de mensen die voor hun boterham op straat moesten zijn een dank baar gebruik van maakten. Een andere herinnering heb ik nog van de derde maart. We waren van die „opslopen" jon gens, toen de krant berichtte, dat er op de Waddenzee gefietst kon worden. Ik zei tegen m'n vriend: „Jong dat doen we ook, we pro beren op Terschelling te komen". Wij op zondagmorgen in 't don ker gepakt en gezakt op de fi,ets naar Zwarte Haan en daar op het ijs. Ik haalde eigenwijs mijn kompasje uit de broekzak en zei: „Nou mutte we even goed kieke, nou is daar het Noorden, dus mutte we links anhouwe, dan komrne we precies op Terschel ling dus N.W.". Wij fut. Het fiet ste eerst wel aardig, beetje glad, soms erg glad zodat we eraf moesten en een eindje glijdende verder moesten of over zulke dik ke ribbels, dat je ogen in de kas sen op en neer wiemeiden. Plot seling zagen we een autospoor en dat volgden we een lange tijd, maar omdat we door zeer gladde stukken ijs soms even moesten omrijden raakten we het kwijt en konden het niet weer terug vin den. MUST KIEKE, EEN AUTO Na ongeveer en half uurtje zei ik tegen m'n vriend: „Must kieke, daar in de verte, dat liekt wel die auto, die deze kant weer opkomt" en ja, het zwarte puntje werd gro ter en groter en na ongeveer een kwartier passeerden we elkaar, we zagen drie of vier mannen naar ons wuiven en ze claxoneer den opgewonden. Toen ik na een poosje nog eens naar de ver dwijnende auto omzag zei ik tegen m'n vriend: „Hé, die schiet toch niet veul op, het is krekt as ie scheef hangt". Nee zei hij, maar op zee krijg je altied verwrongen beelden voor de ogen, hew nou mar gien pine- buuk over die mensen, late we zelf maar sien dat we der komme". We volgden hun spoor weer een tijdje, maar misten het toch weer gauw. Ineens zei m'n vriend: „Must kieke, die witte streep daar, zou dat het eiland weze?" Maar zo vlug ging het nou ook weer niet. Toen we dichterbij kwamen bleek het een soort ijs berg te zijn: allemaal opgekruide schotsen van wel twee meter hoog. Ik zei: „Nou jong, der maar overheen, ik ga eerst, dou geefst mie de fietsen an en dan trek ik die wel omhoog. Toen ik er met alle lijden boven op stond te ba lanceren zag ik aan de andere kant een scheur van ongeveer 25 cm. breed, waar het water be hoorlijk snel doorstroomde. Ik zei eerst maar niks, liet de fietsen naar beneden glijden, hees m'n maat omhoog en zei: „Dou kanst nogal goed springe niet? Spring er over en stap niet op de kanten, want die bin ontzettend bros". We namen de hindernis prima. Toen maar weer verder over de grote ijsmassa's, maar nog altijd geen land in zicht. M'n maat, blauw van ellende, begon al: „Dou oek altied met dien half- wieze kunsten, nou weer over ies fletse". Ik zei: „Kanker niet altied vent, late we zingen. Waar de blanke top der duinen, en zette direct maar in, maar ik moest het zelf opknappe, hij kon het niet waarderen, evenmin als de duizenden zeevogels waarvan honderden op de wieken gingen. Toen ineens zagen we een donke re streep opdoemen, dat moest Terschelling zijn en ja hoor, na een half uurtje konden we tussen een troepje mensen in aan land stappen. „Is dit Terschelling?" vroegen we. „Ja!" riepen ze in koor, „bij Oosterend". (Of mien kompaske oek goed werkt had!) We moesten de omringende menigte vertellen hoe het onder weg was en waar we vandaan kwamen. „Hoor je dat, Leeuwar der jongens, die komen op de fiets van Leeuwarden". Of we ook een auto waren tegengekomen. Ja, we hadden naar elkaar gewuifd. We werden naar een ge bouwtje, een kwartiertje verder verwezen voor het zetten van onze handtekening, maar ande ren adviseerden ons om zo gauw mogelijk terug te gaan, want het dooide behoorlijk. We namen toch even tijd een ansichtkaart te versturen, kochten die in een klein winkeltje bij een oud vrouwtje, dat ons trots vertelde, dat haar zoon of kleinzoon ook in die auto zat. Hij was onderwijzer in Heerenveen en was even in de auto met zijn vrienden heen en terug Terschelling. Ja, we hadden hen gegroet. „Gaan jullie nu maar weer vlug terug" zei ze, „want het dooit erg, ik post jullie kaart wel, goeie reis terug". TE GEVAARLIJK We stoven zo gauw mogelijk weer terug naar het ijs, maar dat was mis. De veldwachters hadden alle mensen van het ijs gejaagd, het werd te gevaarlijk, maar ja wij moesten weer terug. Een eindje verder zagen wij toch nog drie mannen op zee springen met hun fietsen en die smeerden 'em zo gauw mogelijk richting Fries land, wij er achteraan. De poli tie floot ons na en zwaaide om ons terug te krijgen, maar wij domkoppen negeerden hun be vel. Toen we de mannen hadden in gehaald trapten we met hen op, het bleken vissers van Friesland te zijn. Het beloofde een vrese lijke terugtocht te worden, de vel gen sneden diep in de ijsblubber. Toen zei één van de mannen: „Dit komf zo nooit goed mensen, als we bijelkaar blijven gaan we er door, even „krijgsraad" hou den". Hij ontrolde een dik stuk touw dat over z'n schouder hing en zei: „om beurten één voorop en de anderen achter elkaar, af stand houden van ongeveer drie meter. Vlug „potte" wie eerst vooraan zou en natuurlijk schrij ver dezes. Mij werd het touw om het middel gesjord, de anderen moesten het touw zoveel mogelijk onder de arm houden, als er wat met de voorman gebeurde, eraf en trekken. Vooruit mensen, op schieten en daar ging het weer verder. Ik trapte me blauw en mocht na een kwartiertje achter aan. Nu en dan schreeuwde de voorman: „Meer naar links, meer naar rechts" of één schreeuwde „stop! er ligt één naast de fiets". Nou vooruit, als de bl... er weer op en verder! Het was op sommige plaatsen niet meer te doen, soms zakten de wielen voor de helft door de ijsbrij, maar zo goed en zo kwaad het ging bag gerden we maar weer verder, tot dat er weer eens een beter stukje kwam. Al met al verloren we de richting door het draaien van de wind en de opkomende dikke mist. Natuurlijk kwam ik weer met m'n kompasje aandraven, maar één van de mannen stak z'n pink in de mond, hield die in de wind en zei „Meer naar deze kant". Het klopte. Enfin, wij weer lopend en fietsend verder totdat we nog een paar jongens van de zeevaartschool tegen kwamen, één op de fiets de andere hem duwend, zij moesten nog naar het eiland. „Jullie moeten terug gaan schreeuwden ze tegen ons, het is daar niet meer te doen: wij moes ten daar even verder over een scheur springen van wel 60 cm. en zopas zakte ik er met fiets en al door en verspeelde m'n fiets - het ijs is zo bros als beschuit en denk er om zowat tien minuten verder is een wak, daar is een auto doorgezakt, één moet er nog in zitten". En weg sprongen ze weer. „Is de richting van ons nog goed?" schreeuwden we hen nog na. .Ja een beetje meer Z.O. -daar is zowat Zwarte Haan. Enkele se conden later had de mist hen van ons gescheiden. AUTO VERDWENEN In alle haast verwisselden we weer van voorman en vooruit jongens, meer die kant op, totdat de voorste schreeuwde: „Rechts, rechts het wak!" Een gat van on geveer zestig bij tachtig cm. toon de ons de plaats waar kennelijk een ongeval had plaats gevonden. Het water stroomde in alle kleuren naar de oppervlakte en verdween weer met grote snel heid. Maar van de auto was niets te zien. Even verder stop! „Het sool!" raasde onze voorrijder.. Een brede scheur van wel 80 cm. versperde ons de „weg". Eén voor één aan het touw sprongen we er over, na eerst onze fietsen er overheen te hebben gezwaaid. Natuurlijk kwamen we aan de overkant plat terecht in de ijs- blubber, haastig even afslaan en doornat, maar weer lopen of op de fiets worstelen. Het laatste stuk was niet meer te fietsen en zo ploeterden we tot over de enkels door het zeewater. Toen na ongeveer een half uurtje de mistbank een beetje optrok za gen we juist even in de verte een zwart randje, maar dat was gauw weer aan ons oog onttrokken. Dat gaf ons weer wat moed, we wisten dat we de goeie richting hadden en de kust naderden. Het werd trouwens meer dan tijd want het begon al te schemeren. LICHTPUNTJE Na een poosje meenden we dat we schreeuwen hoorden, we stop ten en ja daar was het weer: „Heiuu! Heiuu!" Ook een klein lichtbundeltje konden we in de mist waarnemen en wij er op af. Nu en dan hoorden we duidelijk schreeuwen en dan leek het weer van een andere richting te komen, maar op dat lichtstraaltje gingen we maar af en gelukkig, nog juist voor iemand van ons tot (vervolg op pag. 8) Het leek allemaal zo mooi, maar wat was het gevaarlijk! Voor deze zwarte figuren in een wijde witte wereld zit de riskante oversteek er bijna op: „Gelukkig - land in zicht!"

Historisch Centrum Leeuwarden

’t Kleine Krantsje, 1964-1997 | 1973 | | pagina 5