VROEGERE LERAREN AAN DE RDKS H.B.S. f ^-Cleine ^Crantóje leeót iedereen De heer Vastenou, „een zwierige, zwaargebouwde heer..." In het vorige Kleine Krantsje haalde onze medewerker Mr. J.S. Bijl uit Den Haag herinneringen op aan zijn vroegere leraren van de Rijks Hogere Burger School aan het Zaailand te Leeuwarden. Vandaag het tweede deel van zijn vervolgverhaal. Na de heer de Weerdt zou ik de heer Vastenou willen noemen. De heer Vastenou was leraar Aard rijkskunde, een zwierige, zwaar gebouwde heer, met een floris sant gezicht, grijze haren en een grote gouden ketting over z'n 's zomers witte vest. We bestudeer den bij hem de boeken van Brandes over de „Landen der aarde", twee delen, die hij ons practisch uit het hoofd liet leren en waarvan ik veel topografische kennis heb overgehouden. Van hem herinner ik me.vooral, dat hij ons op een weekend de hele Midlands, het bekende industrie gebied van Engeland uit het hoofd liet leren. Bij een foutloos resultaat stelde hij ons twee tienen voor het te maken proef werk in uitzicht, een beloning die de moeite waard was en die mij een hele zondag als een waanzin nige deed blokken. Hij was erg trots op zijn zoon, die marine officier was en die ons als voorbeeld werd gesteld. Ik kom nu tot de leraren in vreemde talen, waarvan ik de oudste, de heer Stibbe, reeds heb vermeld. Hij was leraar Engels. FRANSMAN Voor Frans heb ik drie leraren en een lerares gehad. De eerste twee jaar van de heer Brederode, die tevens leraar Frans aan het Leeuwarder gymnastium was, maar die enige uren Frans aan de H.B.S. waarnam om de heer Doucet te vervangen. De heer Doucet was een Fransman en toen de eerste Wereldoorlog in 1914 uitbrak vertrok hij onmid dellijk naar zijn vaderland om het te helpen verdedigen tegen de Duitse inval. Hij werd in die oor log zwaar gewond en toen hij in 1918 terugkeerde was dat duide lijk aan zijn gang te zien, want hij liep enigszins mank. In de hoog ste klassen heb ik les gehad van de heer Rottier en mej. Wouda, een dochter van een meelfabri kant uit Sneek van diezelfde naam. Van de heer Brederode kan ik me niet zoveel herinneren. Ik weet alleen nog, dat hij een kaal hoofd had, nogal driftig was, een rood hoofd kreeg als hij zich boos maakte, waarbij het leek of zijn snor omhoog ging staan net als de haren van een hond, die zich bedreigd voelt. De heer Rottier was een fijnbesnaard man, met een uitzonderlijk hoog voor hoofd, eveneens onder een kale schedel, terwijl zijn blik iets droefgeestigs had, alsof hij veel verdriet in zijn leven had gehad. Hij miste zijn linkerhand, die was vervangen door een gehand- schoende prothese. Hij had de gewoonte om met zijn rechter hand deze prothese voortdurend over de armstom te duwen, een tic, die wij, met gruwelijke wreed heid overnamen. Z'n pince-nez nam hij, bij het spreken tot de klas voortdurend af, daar deze blijkbaar alleen maar geschikt was om mee te lezen. De heer Doucet was een typische Fransman, driftig sprekend en gebarend bij het lesgeven. Een man, die zich, naar mijn gevoel nooit helemaal heeft thuisge- voeld in de Friese omgeving, waarin hij was terechtgekomen. Nog vind ik het altijd vreemd, dat een man, die in hart en nieren Fransman was gebleven, in het verre Friesland was terecht gekomen om daar les te geven in zijn moedertaal. Hij heeft daar toe een Nederlandse M.O. acte B moeten verwerven in de Franse taal, wat minder eenvoudig is dan het oppervlakkig lijkt. Hij heeft dan ook nooit vloeiend Nederlands leren spreken en z'n accent deed komisch aan, vooral ook omdat hij bij de meeste Ne derlandse woorden het accent verkeerd legde. Hoewel we altijd wat vreemd tegen hem aan ble ven kijken, was hij een bemind leraar. Hieraan was natuurlijk niet vreemd het feit, dat hij daad werkelijk in de oorlog was ge weest, wat hem een aureool van heldenmoed gaf. Uiterlijk werd hij, behalve door z'n manklopen, gekenmerkt door een rond gelaat met een zware zwarte snor en ogen, die je altijd enigszins iro nisch aankeken. Hij droeg mees tal een zwarte bolhoed en een hoge stijve boord met stropdas. Hij had een boek uitgegeven, „Lecture et lecons", een bloem lezing bevattend uit de eenvoudi ger Franse literatuur en voorzien van een uitgebreide idioom. Het was een uitstekend boek, dat met „le Petit Chose" van Alphonse Daudet de eerste Franse litera tuur vormde, die ik doorworstel de. Doorworstelde is wel het juiste woord, want Frans was op school het vak waarmede ik de meeste moeite had en waarvoor ik nooit behoorlijke cijfers heb weten te verkrijgen. Merkwaar dig is, dat Frans later de taal is geworden, die ik naast Neder lands het beste spreek en van welker literatuur ik het meeste weet. Wellicht is het juist de uit daging geweest, die mij die taal grondig deed bestuderen, maar ook de geweldige cultuur, die wij aan Frankrijk te danken hebben en waarvan men slechts volledig kan genieten als men zijn grote schrijvers als Montaigne, Mon tesquieu, Racine, Molière, Vol taire, d'Alambert, Rousscan, Flaubert, Guy de Maupassant, Gide, Proust, Victor Hugo, Troyat, om er maar enkele te noemen, in het oorspronkelijke kan lezen. Daarnaast is Frank rijk voor mij - en gelukkig ook voor mijn vrouw - het meest inte ressante en prettigste land om te bereizen. Wij hebben er dan ook vele vrienden. Van mej. Wouda herinner ik mij, dat ik ze erg knap van uiterlijk vond. Een pittig slank vrouwtje, altijd zeer chic gekleed, meestal in een nauwsluitend tailleur. Zij was vrij vinnig, maar wel op een prettige manier. Zij liet niet met zich spotten en ze had de wind er flink onder. Zij sprak het Frans prachtig uit en dat is voor Neder landse wel iets bijzonders. Ik ge loof niet, dat ze lang lerares is ge bleven, omdat ze in het huwelijk trad. Met zo'n knap vrouwtje was dat niet te verwonderen. KNAP DOCENT Voor Duits hadden we de heer Brouwer, een buitengewoon knap docent, die de moeilijke duitse taal er bij ons inhamerde en voor wie wij zó'n ontzag hadden, dat we gewoon niet voor hem durfden te verschijnen als we onze les niet kenden. Ik kan nog de regels opdreunen, die we moesten kennen om uit elkaar te houden, welke voorzetsels met de derde of de vierde naamval moe ten worden geschreven en welke in het ene geval met de derde en in het andere met de vierde. Ik zie nog de lange rijen woorden voor me, die we uit het hoofd moesten leren en die hij over hoorde, al rondgaand door de klas. Daardoor sloot hij de moge lijkheid uit, dat je werd voorge zegd. Ik herinner me nog de eer ste duitse zin, die ik me eigen- maakte en die voorkwam op de eerste bladzijde van het leerboek van Verver: „Sauerkraut mit Schweinefleisch ist das Leibge- richt meines Vaters" en ook, dat wij reeds in de derde klas het be roemde en (vooral voor jongens) hoogstinteressante, aan avontu ren zo rijke boek van Felix Dahn: „Ein Kampf um Rom" konden lezen, een boek van zo'n 800 bladzijden. In de hoogste klas leverden schrijvers als Jakob Wasserman en Thomas Mann geen moeilijk- Vervolg op pag. 3 De heer Brouwer, „een buitengewoon knap docent" De heer Doucet, „een typische Fransman"

Historisch Centrum Leeuwarden

’t Kleine Krantsje, 1964-1997 | 1973 | | pagina 9