MOOIE JEUGDJAREN AAN HET EIND VAN DE NIEUWESTAD SH/eme 3£rantt>je leeót iedereen 'T KLEINE KRANTSJE LEEST IEDEREEN gewoon op een stoel zitten, maar keerde deze altijd om. Ze hadden vier kinderen, drie jongens en een meisje, later kwam er nog een jongen bij Japi. De oudste zoon, Otto, kwam bij z'n vader in de zaak, de twee anderen, Hein en Dirk, kwamen op de zeevaart school. De jongste zoon is later ook slager geworden, maar toen bestond de paardeslagerij al niet meer. Postma had een open rijtuig met twee mooie bonte paardjes, ze gingen er dikwijls zondags en ook 's avonds mee uit rijden. PAARDEN WEG Eens op een dag was de deur van de stal opengemaakt en namen de paarden de benen, ik was juist in ons pakhuisje en hoorde ze aankomen. Daar ik als school jongen steeds bij Jongma de stalhouder was geweest, was ik niet bang voor paarden. Ik kreeg een te pakken en wilde de andere naar de stal terug jagen, maar inplaats daarvan ging die een gangetje in, dat naar een bovenkamertje leidde. Daar het een zeer nauw gangetje was, kon niemand het paard voorbijko men, en het beest werd hoe langer hoe banger en sloeg met z'n voorpoten de oude vermolm de trap kapot. Het is een heel werk geweest om het steeds angstiger wordende beestje er weer uit te krijgen. Zo ik al zei was ik als jongen vaak in de stal van Jongma, deze had naast ons op de hoek Westerplantage een café „Het kleine Wagentje". Deze naam was onstaan doordat de vader van de toenmalige eigenaar met één paard en een wagen begon. Later was het een grote stalhouderij met tien of twaalf mooie zwarte paarden. Ik kende ze allemaal van naam. 's Mor gens werden ze gepoetst en geborsteld. Vaak heb ik ze ingespannen. In de Torenstraat aan de overkant van de paarde- stal was een koestal, waarin tien koeien stonden. De melk werd particulier verkocht wat toen nog mocht. De mensen haalden het zelf of brachten eerst een emmertje of pannetje. Er stonden altijd een hele rij potjes of pannetjes bij de keukendeur van het café te wachten, zo tegen meikerstijd. De vrouw van de kastelein was voor de verkoop. Als zomers de koeien in het land liepen en de stal leeg was, werd deze gebruikt voor de paarden van de boeren als die vrijdags en op andere hoogtijdagen in de stad kwamen. Dat was voor ons jongens dan een groot feest. Er werden nummers op de muur geschilderd en ieder paard kwam op een lijst te staan. Dan konden we ze 's avonds gemakkelijker vinden bij het ophalen. (wordt vervolgd) DOOR Y. HAMSTRA In 1899 kwam mijn vader als jongen van veertien jaar naaf Leeuwarden. Hij was de oudste zoon van een weduwe, die met nog vijf kleine kinderen in Stiens woonde. Hij had het plan opgevat om kruidenier te worden, Zijn voogden maakten dat voor hem in orde. Hij kon als leerjongen bij een kruidenier in dienst komen. De patroon of koopman zo werd hij genoemd, liet niets verdienen, wel moest het eerste jaar leergeld worden betaald. Er moest ook een kosthuis worden gezocht. Dus men begrijpt wel dat er van verdienen het eerste jaar geen sprake was. Toen dat jaar om was heeft hij vlug een andere baas gezocht. Zo heeft hij er in de volgende tien jaar wel vier gehad: een Van Sisseren, Reerink, Plet en Kaastra. De laatste woonde in de Schrans, waar hij m'n moeder ook heeft ontmoet. De andere zaken waren op de Nieuwestad en Berlikumermarkt op de hoek van de Oosterstraat. De ene zaak op de Nieuwestad was waar nu Burg meubelen gevestigd is. De andere zaak was op de hoek van de Ype Brouwers- steeg, waar in nu het bedrijf zit van de Fa. Huizinga. Dit was een groot pand met pakhuizen er achter. Later was de tabaksfa briek van Hendrik Taconis daarachter en woonde de heer Taconis boven de winkel op de Nieuwestad, waarin toen een filiaal van Albino was. LANGE WERKDAGEN Maar nu weer naar 1899, toen m'n vader in de Haniasteeg in de kost kwam bij de meesterknecht van het azijnfabriekje dat daar gevestigd was van Van Slooten en Hamstra. Daar vaders oom uit Hariingen mede firmant was, bracht dit zoeken naar een kosthuis geen moeilijkheden op. Wat maakten ze vroeger lange werkdagen! Om zeven uur moest vader in de winkel zijn, 's mid dags een uur schaft om te eten, dan tot 's avonds elf uur. Zondags van acht tot twee. Dus veel vrije tijd was er niet. Vrijdags en zaterdags van vijf tot elf uur 's avonds, 's mid dags geen schaft, maar vlug even een hapje bruine bonen of snert bij de meid in de keuken gehaald. Vrijdags en zaterdags morgens moest er koffie worden gebrand. Er moest dan aan een kruk worden gedraaid, die steeds in beweging moest blijven, an ders verbrandden de bonen. Zo ik al zei moest er zondags tot twee uur worden gewerkt', dan vlug naar het kosthuis, vlug eten en verkleden en lopend naar Stiens, waar broertjes en zusjes hem wachtten. Maandags weer vroeg op om klokslag zeven uur weer in de winkel te zijn. Toen hij een jaar of tien bediende was geweest en verkering met m'n moeder had, zei hij tot z'n patroon dat hij zich niet weer voor een heel jaar, maar per maand wou verhuren. Ze hadden toen plannen om zelf te beginnen als er iets kwam dat hun wat leek. Hij liet zich altijd scheren bij Maurer op de Nieuwestad, die daar een café met barbier zaak had. Deze zei op een keer, „Hamstra, hier is je kans, aan de overkant op de hoek van de Torenstraat is een winkelpand leeg". Hierin was vroeger "omstreeks 1860" een kruideniersbedrijf tevens gros- sierderij geweest van de Fa. Meindersma. Er was toen een kroegje dat gedreven werd door een vrijgezel, die zelf de beste klant was. Z'n vader, een politie agent, stond borg voor de huur. Toen zoonlief op een morgen met de noorderzon vertrokken was, kon men zich indenken wat een toestand dat voor de vader was. Mijn vader heeft de huur jaren overgenomen en zo konden ze een kruidenierszaak beginnen. UITGELEEFD In mei 1899 was het zover, dat de zaak open kon. In juni daarop zijn ze getrouwd. Er was toen ook al reclame met plaatjes: wie voor een kwartje had gekocht kreeg een plaatje en bij inlevering van 25 stuks kreeg men een cadeautje Toen de huurjaren om waren wou m'n vader het huis kopen om er een nieuw pand voor in de plaats te krijgen. Het was toen al oud en uitgeleefd, daar de huisbazen, drie joden, er niets aan lieten doen. Dezen wilden echter niet verkopen, alleen verhuren. Op een goeie dag toen mijn vader juist in de kelder was om de stroopemmer te vullen, kwamen ze weer in de winkel om over de huur te praten. Het onderhoud heeft zeker wat lang geduurd want toen vader weer in de kelder kwam was de emmer overgelopen en stond de stroop in de kelder. Vlug moest het vat worden gesloten. De heren stonden nog in de winkel en riepen Andaar, we verkopen het toch niet", waarop m'n vader naar boven kwam met de handen onder de stroop en op hen toe kwam. De joden namen toen zo vlug ze konden de benen en gingen er luid kakelend en gesticulerend vandoor. Naast de winkel stond een klein koffiehuisje dat toen is gekocht en daar voor in de plaats is toen een nieuw huis verschenen. Tot 1961 hebben we daar de kruidenierszaak gehad. Het oude winkelpand op de hoek heeft wel twee jaar leeg gestaan. Daarna is het toch verkocht en wel aan P. S. Hamstra, zelf kruidenier v.d. Steen. Toen moest het nog verbouwd worden, maar de nieuwe eigenaar trof het niet. In dat jaar brak er een timmermans staking uit, zodat het werk geen doorgang kon vinden. Ik kan me nog best herinneren dat er twee timmerlieden waren, die wel wilden werken. Die werden 's morgens tussen twee marechaus sees te paard naar het werk gebracht en 's avonds weer gehaald. Het was altijd een heel gebeuren want de stakers gooi den met van alles en nog wat. Op de schutting die om het huis was geplaatst werden leuzen gekalkt. Ook probeerden de stakers binnen te komen, zodat de gehele dag politiebewaking nodig was. Toen het koffiehuisje afgebroken was moest er een kelder worden gegraven, ik was toen een jaar of vijf en ik moest er natuurlijk ook bij zijn. Als de mensen schaft hadden, zat ik er tussen in ook te boterham eten. Een van de mannen kan ik me nog goed herinneren, heette Castélein en woonde in de Wolvesteeg. De anderen zongen dan steeds het bekende versje „O, Castelein, wat zijn je glaasjes klein, ze moesten wat groter wezen, ze moesten wat groter zijn". RATTEN In het oude huis hadden we een boel last van ratten en vanwege die lieve diertjes had m'n vader een nieuw huis op die plaats willen laten bouwen. Toen ik 4 jaar was, hadden m'n zusje en ik ieder een grote taaipop op St. Ni- colaas gekregen, moeder had die in de voorkamer op de tafel gezet. De andere morgen was er zo wat niets meer van over, de ratten hadden alles opgegeten. Pake Ruurd Boonstra die toen bij ons in huis was sliep in die kamer hij had steeds z'n koopmansstok mee op bed en als hij dan weer ratten hoorde, haalde hij die stok het was zo'n geribbelde, een paar maal over de beddeplank en dan verdwenen ze weer voor een ogenblik. Ook was er 's nachts wel eens muziek als ze over de toetsen van de piano liepen. M'n vader heeft eens een hele grote rat gevangen onder een baks akkertje op het plaatske achter, hij ging er bovenop liggen en kon hem haast niet houden en riep tegen de bediende om een hamer of bijl. Toen ze hem doodgeslagen hadden konden ze hem bezien hij was zo groot als een kat. De oorzaak van die ratten waren kapotte riolen. In de Torenstraat woonde een paardeslager en aan dat afvül konden ze zich maar te goed doen. Die paardeslager heette Rienstra. Deze man had drie soorten kinderen nJ. uit z'n eerste huwelijk de weduwe met wie hij trouwde had kinderen en ze kregen samen ook nog een paar. Daar ik jonger was en de meeste al getrouwd waren weet ik daar niet veel van. Wel weet ik dat een dochter mt Piet de Jong, een bekende caféhouder, ging trou wen en een andere dochter met Johannes Rosier, die boekhouder was bij de bekende Rode winkel op de Wirdumerdijk.(Thans is daar Fa. Bosma gevestigd). Later heeft een zoon van Rienstra's vrouw de slagerij overgenomen. Dit was Jacob Postma, ook wel „Dikke Jacob, de peerdestrüper" genoemd. Dat was een verschrik kelijk dikke man, hij kon niet De oude kruidenierswinkel van de heer Hamstra aan het eind van de Nieuwestad

Historisch Centrum Leeuwarden

’t Kleine Krantsje, 1964-1997 | 1974 | | pagina 2