VAGE HERINNERINGEN AAN DE HUIZUMERS VAN TOEN 5 't 3^-leine 3£rantóje leeót iedereen mijn herinnering weer te voor schijn - om er maar enkele te noemen: de huisschilder Laver- man, wonende aan het straatje, dat naar het kerkhof leidde, een kleine grijze man, die er met zijn baardje a la Karei I uitzag als een echte kunstschilder. Voor mij was hij dat ook min of meer, want toen hij een keer de onder kant van de muren in de gang van het huis, waarin ik woonde, als „marmer" schilderde, bracht hij, met grote vaardigheid en om mij een pleizier te doen, in het gebroken lijnenspel het gezicht van een gebaarde man te DOOR MR. J^. BUL voorschijndat je, alleen als je het wist, kon vinden. Hij was een ernstige vriendelijke man, die zeer op kinderen gesteld was. Dan de tuinknecht - tegenwoor dig zal zo'n man wel tuinoloog heten, omdat de woorden knecht en arbeider taboe zijn geworden - Tamminga, die veel bij de heer Jongma op de tuin werkte, zodat ik hem vaak heb ontmoet en ge sproken. Eveneens een serieuze man, toen ook al niet jong meer, want ik vond hem toen een uitzonderlijke figuur in de ge meenschap van boerse renteniers, waartussen hij was terecht geko men. Niet dat die renteniers geen behoorlijke mensen waren, in tegendeel zij vormden een dege lijke groep, maar zij waren vol komen weltfremd, zij leefden binnen de normen van een afge bakende wereld, waarin zij hun positie hadden gevormd. De heer Trimbach daarentegen kwam uit Brabant, een land, waar andere normen golden en waar een mens minder werd ge waardeerd om de „centen", die hij had weten te vergaren dan om de menselijkheid, in de ruimste zin van het woord, die van hem uitging. Ik kon dit natuurlijk in mijn jeugd niet zo beredeneren als ik het nu op papier zet, maar ik voelde het toch wel aan. De heer Trimbach vormde, in mijn idee, een figuur van andere allure dan de misschien rijkere boeren- renteniers, waartussen hij ver zeild was geraakt. Uit het gesprek dat ik met zijn zoon had, bleek mij ook wel, dat hij zich in zijn nieuwe omgeving nooit helemaal heeft thuisgevoeld en dat hij noch de Friese taal, noch het Leeuwarderse koeterwaals ooit heeft leren spreken. NOSTALGIE Ik sprak misschien wel een kwar tier met de heer Trimbach jr., die onderhand de zestig ook al is ge passeerd en uit dat gesprek bleek, dat ook bij hem een duide lijke nostalgie naar het verleden levendig is. Hoewel in de prille jeugd een leeftijdsverschil van negen jaar groot mag worden genoemd - een jongen van twaalf jaar bijv. heeft duidelijk een ander levenspatroon dan een van drie - hadden we toch verschillen de mutuele „kennissen", die door de conversatie zo in de trant van „weet je nog wel", weer voor me begonnen te leven. Zo kwamen uit de diepte van van de arbeiders, waaraan toen nog veel mankeerde. Hij heeft zijn steentje bijgedragen tot de algemene weivaart van de massa, die thans heerst en hij vormt een grote tegenstelling tot sommige holle schreeuwers van tegenwoor dig, die tort et a travers de wereld willen veranderen, zonder precies aan te geven hoe die veranderde maatschappij er uit moet zien en zonder de zekerheid te geven, dat het er voor de kleine man beter op wordt. Zij spelen een onverantwoordelijk spel met slechts aan te geven hoe de koek moet worden verdeeld, daarbij vergetende, dat een koek eerst gebakken moet worden voor hem te kunnen verdelen en dat, indien hun geschreeuw resultaat zou afwerpen, de mogelijkheid daar toe wel eens zou kunnen verdwijnen, ten detrimente van iedereen. De heer Tamminga woonde in de Huizumerlaan, komende van de Schrans, aan de rechterzijde dicht bij de brug. Tegenover hem woonde de heer Otter, een turfboer, die dikwijls bij ons turf op zolder bracht. Een ietwat zonderlinge, doch altijd opgewekte man. van wie ik mij o.a. herinner, dat hij eens het water dronk uit het glas, waarin ik mijn tandenborstel had ge spoeld - ik sliep n.l. op de zolder - en vond dat wij lekker water hadden, want het smaakte naar pepermunt. Vrouw Otter (zij be hoorde niet tot de categorie van dames, die met juffrouw werden aangesproken) bakte in de winter heerlijke steken, die, in kranten papier verpakt, verkocht werden voor een „nutske". De Otters waren hardwerkende mensen, die bijzonder trots waren op een kleinzoon, die in Amsterdam woonde en daar op de Kweek school voor de Zeevaart ging. Hij was een stevige gezonde jongen, die 's zomers in de vakantie bij zijn grootouders kwam logeren en dan vaak in zijn fraaie uniform met „billentikker", veel gelijkenis vertonend met dat van de adelborsten, door de Huizu merlaan paradeerde. Hij is er waarschijnlijk oorzaak van ge weest, dat hij mijn, van mijn prilste jeugd aanwezige wens om naar zee te gaan, aanwakkerde. (wordt vervolgd) Het is pleizierig te ondervinden, dat er nog al wat mensen zijn, die met genoegen de stukjes lezen, die ik voor 't Kleine Krantsje heb geschreven! Telefonisch of schrif telijk wordt me dit althans mede gedeeld. En ook uit ingezonden stukken blijkt, dat men er inte resse in heeft. Ais dat niet zo was, zou het werk, dat men er aan be steedt, minder voldoening geven, omdat men, bij het ophalen van herinneringen, hoopt, dat ze ook bij anderen nog leven, zodat ze kunnen worden aangevuld of ge corrigeerd. Gecorrigeerd in die zin, dat een verwrongen beeld, zoals het in de herinnering voort leeft, wordt rechtgetrokken en tot zijn juiste proporties terugge bracht. Het is namelijk zo, dat sommige beelden uit het verleden haarscherp voor je staan en dat andere als uit een mist opdoe men, als een ander er naar ver wijst. Ze mogen vager zijn, maar ze maken toch deel uit van het geheel van voorstellingen, dat be palend is voor de reproductie, die je van het verleden kunt maken. Chateaubriand, de grote Franse schrijver uit de eerste helft van de vorige eeuw zei het al in zijn „Souvenir du Pays de France", als hij verwijst naar zijn „vage" herinneringen: Combien j'ai douce souvenance Du joli lieu de ma naissance. Zijn souvenance, z'n vage herin nering is voor hem even belang rijk als zijn souvenir, het duidelij ke beeld, dat hij van het verleden kan maken. Zo gaat het ook mij en ik ben blij als anderen de gaten in mijn herinnering opvul len. EEN UITZONDERLUKE FIGUUR Enige tijd geleden belde de heer Trimbach uit Leeuwarden me op en introduceerde zich met te zeg gen, dat hij de zoon was van de Brabantse schoenenfabrikant, die zich, in mijn jonge jaren, vestigde in de Huizumerlaan. Ik herinner de mij deze heer onmiddellijk, die, naar mijn gevoelen hoorde tot de socialisten van het eerste uur. Hij was, naar ik meen, zelfs raadslid voor die partij. Dat hij toch prettig werkte bij de roomse Jongma, sprak, in die tijd, waarin de klassenstrijd eerst goed was ontbrand (het was in de tijd van de mislukte staatsgreep van Troelstra), zeker in het voordeel van de laatste, die, in al zijn een voud en ondanks de sterke ge bondenheid met zijn geloof, grootmoedig genoeg was ook de mening van anderen te respecte ren. De heren Jongma en Tamminga waren allebei goed van de tongriem gesneden en in de schafttijd maakte ik hun dis cussies wel mee, zonder er na tuurlijk veel van te begrijpen. Van beiden is me evenwel een beeld bijgebleven van excellente mensen, die ieder voor hun mening stonden en het beste met de maatschappij voorhadden. Zij waren zeker geen voorstanders van polarisatie, waaraan de huidige maatschappij dreigt mank te gaan en waaruit niets goeds kan voortkomen. De heer Tamminga behoorde tot de cate gorie, die veel heeft bijgedragen tot de verbetering van het bestaan Dit is het oude Huizum uit de jeugdjaren van de heer Bijl. Op de foto boven de Huizumerlaan, ofwel „de Laan zoals de Hui/umers toen nog - zeer terecht - konden zeggen. 'T KLEINE KRANTSJE LEEST IEDEREEN

Historisch Centrum Leeuwarden

’t Kleine Krantsje, 1964-1997 | 1974 | | pagina 5