VAGE HERINNERINGEN AAN
DE HUIZUMERS VAN TOEN
5
't 3^-leine 3£rantóje leeót iedereen
mijn herinnering weer te voor
schijn - om er maar enkele te
noemen: de huisschilder Laver-
man, wonende aan het straatje,
dat naar het kerkhof leidde, een
kleine grijze man, die er met zijn
baardje a la Karei I uitzag als
een echte kunstschilder. Voor mij
was hij dat ook min of meer,
want toen hij een keer de onder
kant van de muren in de gang
van het huis, waarin ik woonde,
als „marmer" schilderde, bracht
hij, met grote vaardigheid en om
mij een pleizier te doen, in het
gebroken lijnenspel het gezicht
van een gebaarde man te
DOOR MR. J^. BUL
voorschijndat je, alleen als je het
wist, kon vinden. Hij was een
ernstige vriendelijke man, die
zeer op kinderen gesteld was.
Dan de tuinknecht - tegenwoor
dig zal zo'n man wel tuinoloog
heten, omdat de woorden knecht
en arbeider taboe zijn geworden -
Tamminga, die veel bij de heer
Jongma op de tuin werkte, zodat
ik hem vaak heb ontmoet en ge
sproken. Eveneens een serieuze
man, toen ook al niet jong meer,
want ik vond hem toen een
uitzonderlijke figuur in de ge
meenschap van boerse renteniers,
waartussen hij was terecht geko
men. Niet dat die renteniers geen
behoorlijke mensen waren, in
tegendeel zij vormden een dege
lijke groep, maar zij waren vol
komen weltfremd, zij leefden
binnen de normen van een afge
bakende wereld, waarin zij hun
positie hadden gevormd.
De heer Trimbach daarentegen
kwam uit Brabant, een land,
waar andere normen golden en
waar een mens minder werd ge
waardeerd om de „centen", die
hij had weten te vergaren dan om
de menselijkheid, in de ruimste
zin van het woord, die van hem
uitging. Ik kon dit natuurlijk in
mijn jeugd niet zo beredeneren
als ik het nu op papier zet, maar
ik voelde het toch wel aan. De
heer Trimbach vormde, in mijn
idee, een figuur van andere allure
dan de misschien rijkere boeren-
renteniers, waartussen hij ver
zeild was geraakt. Uit het gesprek
dat ik met zijn zoon had, bleek
mij ook wel, dat hij zich in zijn
nieuwe omgeving nooit helemaal
heeft thuisgevoeld en dat hij
noch de Friese taal, noch het
Leeuwarderse koeterwaals ooit
heeft leren spreken.
NOSTALGIE
Ik sprak misschien wel een kwar
tier met de heer Trimbach jr., die
onderhand de zestig ook al is ge
passeerd en uit dat gesprek
bleek, dat ook bij hem een duide
lijke nostalgie naar het verleden
levendig is. Hoewel in de prille
jeugd een leeftijdsverschil van
negen jaar groot mag worden
genoemd - een jongen van twaalf
jaar bijv. heeft duidelijk een
ander levenspatroon dan een van
drie - hadden we toch verschillen
de mutuele „kennissen", die door
de conversatie zo in de trant van
„weet je nog wel", weer voor me
begonnen te leven.
Zo kwamen uit de diepte van
van de arbeiders, waaraan toen
nog veel mankeerde. Hij heeft
zijn steentje bijgedragen tot de
algemene weivaart van de massa,
die thans heerst en hij vormt een
grote tegenstelling tot sommige
holle schreeuwers van tegenwoor
dig, die tort et a travers de
wereld willen veranderen, zonder
precies aan te geven hoe die
veranderde maatschappij er uit
moet zien en zonder de zekerheid
te geven, dat het er voor de kleine
man beter op wordt. Zij spelen
een onverantwoordelijk spel met
slechts aan te geven hoe de koek
moet worden verdeeld, daarbij
vergetende, dat een koek eerst
gebakken moet worden voor hem
te kunnen verdelen en dat, indien
hun geschreeuw resultaat zou
afwerpen, de mogelijkheid daar
toe wel eens zou kunnen
verdwijnen, ten detrimente van
iedereen. De heer Tamminga
woonde in de Huizumerlaan,
komende van de Schrans, aan de
rechterzijde dicht bij de brug.
Tegenover hem woonde de heer
Otter, een turfboer, die dikwijls
bij ons turf op zolder bracht. Een
ietwat zonderlinge, doch altijd
opgewekte man. van wie ik mij
o.a. herinner, dat hij eens het
water dronk uit het glas, waarin
ik mijn tandenborstel had ge
spoeld - ik sliep n.l. op de zolder -
en vond dat wij lekker water
hadden, want het smaakte naar
pepermunt. Vrouw Otter (zij be
hoorde niet tot de categorie van
dames, die met juffrouw werden
aangesproken) bakte in de winter
heerlijke steken, die, in kranten
papier verpakt, verkocht werden
voor een „nutske". De Otters
waren hardwerkende mensen, die
bijzonder trots waren op een
kleinzoon, die in Amsterdam
woonde en daar op de Kweek
school voor de Zeevaart ging. Hij
was een stevige gezonde jongen,
die 's zomers in de vakantie bij
zijn grootouders kwam logeren
en dan vaak in zijn fraaie
uniform met „billentikker", veel
gelijkenis vertonend met dat van
de adelborsten, door de Huizu
merlaan paradeerde. Hij is er
waarschijnlijk oorzaak van ge
weest, dat hij mijn, van mijn
prilste jeugd aanwezige wens om
naar zee te gaan, aanwakkerde.
(wordt vervolgd)
Het is pleizierig te ondervinden,
dat er nog al wat mensen zijn, die
met genoegen de stukjes lezen,
die ik voor 't Kleine Krantsje heb
geschreven! Telefonisch of schrif
telijk wordt me dit althans mede
gedeeld. En ook uit ingezonden
stukken blijkt, dat men er inte
resse in heeft. Ais dat niet zo was,
zou het werk, dat men er aan be
steedt, minder voldoening geven,
omdat men, bij het ophalen van
herinneringen, hoopt, dat ze ook
bij anderen nog leven, zodat ze
kunnen worden aangevuld of ge
corrigeerd. Gecorrigeerd in die
zin, dat een verwrongen beeld,
zoals het in de herinnering voort
leeft, wordt rechtgetrokken en tot
zijn juiste proporties terugge
bracht. Het is namelijk zo, dat
sommige beelden uit het verleden
haarscherp voor je staan en dat
andere als uit een mist opdoe
men, als een ander er naar ver
wijst. Ze mogen vager zijn, maar
ze maken toch deel uit van het
geheel van voorstellingen, dat be
palend is voor de reproductie, die
je van het verleden kunt maken.
Chateaubriand, de grote Franse
schrijver uit de eerste helft van de
vorige eeuw zei het al in zijn
„Souvenir du Pays de France",
als hij verwijst naar zijn „vage"
herinneringen:
Combien j'ai douce souvenance
Du joli lieu de ma naissance.
Zijn souvenance, z'n vage herin
nering is voor hem even belang
rijk als zijn souvenir, het duidelij
ke beeld, dat hij van het verleden
kan maken. Zo gaat het ook mij
en ik ben blij als anderen de
gaten in mijn herinnering opvul
len.
EEN UITZONDERLUKE
FIGUUR
Enige tijd geleden belde de heer
Trimbach uit Leeuwarden me op
en introduceerde zich met te zeg
gen, dat hij de zoon was van de
Brabantse schoenenfabrikant, die
zich, in mijn jonge jaren, vestigde
in de Huizumerlaan. Ik herinner
de mij deze heer onmiddellijk,
die, naar mijn gevoelen hoorde
tot de socialisten van het eerste
uur. Hij was, naar ik meen, zelfs
raadslid voor die partij. Dat hij
toch prettig werkte bij de roomse
Jongma, sprak, in die tijd, waarin
de klassenstrijd eerst goed was
ontbrand (het was in de tijd van
de mislukte staatsgreep van
Troelstra), zeker in het voordeel
van de laatste, die, in al zijn een
voud en ondanks de sterke ge
bondenheid met zijn geloof,
grootmoedig genoeg was ook de
mening van anderen te respecte
ren. De heren Jongma en
Tamminga waren allebei goed
van de tongriem gesneden en in
de schafttijd maakte ik hun dis
cussies wel mee, zonder er na
tuurlijk veel van te begrijpen.
Van beiden is me evenwel een
beeld bijgebleven van excellente
mensen, die ieder voor hun
mening stonden en het beste met
de maatschappij voorhadden. Zij
waren zeker geen voorstanders
van polarisatie, waaraan de
huidige maatschappij dreigt
mank te gaan en waaruit niets
goeds kan voortkomen. De heer
Tamminga behoorde tot de cate
gorie, die veel heeft bijgedragen
tot de verbetering van het bestaan
Dit is het oude Huizum uit de jeugdjaren van de heer Bijl. Op de foto boven de Huizumerlaan, ofwel „de Laan zoals de Hui/umers toen nog
- zeer terecht - konden zeggen.
'T KLEINE KRANTSJE
LEEST
IEDEREEN