„GGGEEF 'EM OP SSIEN DDDONDER
MAR SS SLAAN 'M NNIET DDDOAD
5
Aanwinsten
Kleine
Krantsje
't ZtCleine 3Crantóje leeót iedereen
In het vorige Kleine Krantsje
haalde de heer Mr. J.S. Bijl
„vage" herinneringen op aan
Huizum en Huizumers uit vroe
ger jaren. Met genoegen laten wij
hem aan het woord bij het vervol
gen van zijn verhaal.
Wat verder terug naar de
Schrans, maar aan dezelfde zijde,
waar zich het huis van de heer
Otter bevond, was de „Opslag",
waar de turfschippers met hun
tjalken de turf kwamen brengen,
kleine scheepjes, in de roef waar
van soms grote huisgezinnen
waren ondergebracht. Het harde
bestaan, dat deze mensen leidden
is thans onvoorstelbaar. Schrij
nend steekt dat bestaan af tegen
dat van de tegenwoordige binnen
schippers met hun van vorstelijke
verblijven voorziene binnensche
pen.
DOOR MR. J^. BUL
Aan het Opslag stond ook de gas
fabriek, waarvan ik mij de direc
teur Joling vagelijk herinner,
maar des te beter de daar werk
zame heer Stelpstra, altijd zwart
als roet, die voordien werkzaam
was geweest op de tuin van de
heer Jongma. Hoewel veel ouder
dan wij, was hij een grote vrind
van ons jongens. Een gezellige,
vrolijke kwant, die ons hielp bij
het maken van „draken".
BROMMERIGE MAN
Aan dezelfde kant, even vóór het
Tjallinga-weeshuis, bevond zich
een boerderij, waarin de heer
Brada zijn bedrijf uitoefende. Hij
was een, door het zware werk,
enigszins krom gegroeide, in
zichzelf gekeerde, wat brommeri
ge man, waarvan ik mij herinner,
dat hij eens, deel uitmakend van
een commissie, die een request
bij de overheid zou indienen, de
befaamde woorden sprak: „Mar
hwa scil de kat bolbiene".
daarmede bedoelend „Maar wie
zal de kat de bel aanbinden".
Toch merkwaardig, dat zulke
dingen uit de mist van je herinne
niet machtig ben. Ik vind dat wel
een gemis, maar omdat ik mij, in
mijn beroep van vele talen moet
bedienen - maar niet van de Frie
se - heeft me de tijd ontbroken
om me die geheel eigen te maken.
Aangezien ik ook niet in het bezit
ben van het „Frysk Wurdboek
(misschien schaf ik het me, bij
voorkomende gelegenheid, nog
eens aan) zal zij het met mijn
phonologische spelling moeten
doen.
Zij vraagt verder of ik geen nade
re gegevens heb over Trientsje de
„bolkoerrinster". Nee. die heb ik
helaas niet en ik herhaal, dat
mijn reminiscenties soms zeer
vaag zijn en misschien wel ver
trokken. Sommige beelden staan
scherp voor mij, andere zie ik als
door troebel glas en zelfs het
diepste nadenken kan ze niet
verscherpen. Ik hoop, dat zij met
deze, niet geheel juiste, beeld
spraak wil volstaan.
Ik houd me overigens aanbevolen
voor meer op- en aanmerkingen.
Ze kunnen slechts meewerken
om mijn souvenance tot een sou
venir te verscherpen.
Met onze hartelijke dank aan de
gulle gevers kunnen wij de vol
gende aanwinsten voor de biblio
theek van 't Kleine Krantsje an
nonceren:
Jaargang De Prins 1920, eerste
haltjaar, vijftien deeltjes van De
Vrije Vries uit de twintiger jaren,
boekjes De Friezen bflten Frys-
lan 1923-1948 en Friesche Cul
tuurproblemen 1931.
EEN SLAEI
ring opduiken!
Nog verderop, zo ongeveer halver
wege de Huizumerlaan. woonde
in een steegje het arme gezin van
een opperman, met een ziekelijke
maar trotse vrouw, die haar
armoede wilde verbergen, maar
er niet altijd aan kon ontkomen
enige hulp te aanvaarden. Ik
moest er wel eens soep brengen,
als ze ziek was. Ik zal de naam
van de opperman niet noemen,
omdat enkele leden van het gezin
wat men noemt, niet zo goed zijn
terecht gekomen en, naar ik
meen, zelfs met een z.g. verbeter
gesticht in aanraking kwamen.
BETAALDE LIEFDE
Ook speelde de betaalde liefde -
maar niet bij de moeder, die
evenals de vader, hoewel arm,
altijd oppassend bleef, er een rol.
Naar ik hoor is een van de
jongens - er waren er drie en zij
waren zeer geliefde speelkame
raadjes - nog steeds als „makke-
duivenhouder" doende in het
oudste bedrijf ter wereld. De
opperman „stammerde" en hij
was vaak het voorwerp van onze
meedogenloze plagerijen. Hij kon
zich dan ontzettend opwinden,
waardoor hij helemaal niet meer
uit zijn woorden kon komen. Ge
lukkig, dat hij ons niet te pakken
kon krijgen, want in zijn drift zou
hij ons zeker, en terecht, in
elkaar hebben getimmerd. Hij
was au fond niet kwaad en als hij
zich, nadat zijn drift was bekoeld,
beklaagde bij mijn vader, van wie
hij wist, dat hij de roede niet
spaarde, zei hij er bij: „gggeef 'm
mmmaar op sssien dddonder,
mmaar sssla 'm nniet dood".
Dat sarren van grote mensen, die
niemand een stroobreed in de
weg leggen, is voor een volwasse
ne onbegrijpelijk. Een kinderpsy-
tholoog zal er wel een uitleg voor
hebben en het waarschijnlijk
betitelen als latent sadisme, dat
bj ieder mens aanwezig schijnt te
zijn. Het is niet altijd van gevaar
ontbloot, want ik herinner mij
dat een andere arbeider, een
slootwerker, genaamd Hoitema,
Nog een stukje Huizumer romantiek, dat nu verdwenen is: de huisjes aan de oude Potmarge, midden in het
dorp.
De andere lezeres vertelt me, dat
de grote houten hamer, waarme
de mijn oude dorpsgenoot Ham
stra bijna de kaaskoopman
Nieuwenhuis (de heer Trimbach
bracht mij deze naam weer te
binnen) ongewild de hersens in
sloeg, niet als „slaai" moet wor
den gespeld, maar als „slaei". Ik
bied haar mijn verontschuldi
gingen aan, hoewel ik vroeger al
eens gezegd heb, dat, terwijl ik
meen de mooie Friese taal
behoorlijk te kunnen spreken en
verstaan, ik de orthografie ervan
Een sfeervol stukje van de Huizumerlaan uit een lang vervlogen tijd.
zo goed als koek, doch zeer
driftig, mij eens zijn scherpe
„lep" achterna smeet, die zeker
een zwaar ongeluk veroorzaakt
zou hebben, als hij mij getroffen
had.
Onze viriliteit kwam ook tot uit
drukking in het „oorlogje voe
ren". Wij vormden „benden", die
elkaar, bewapend met stenen en
houten sabels, bestreden en
waarbij soms flinke wonden wer
den opgelopen. Mijn veel oudere
zwager werd in die tijd - het was
tijdens de eerste wereldoorlog en
hij was gemobiliseerd - bevorderd
van korporaal tot sergeant en ik
mocht toen de korporaalsche
vrons hebben, die ik op de mou
wen van mijn kiel naaide. Met de
door de goedhartige timmerman
Boorsma gemaakte houten sabel
zag ik er toen krijgshaftig uit.
De heer Boorsma, een zware,
moeilijk lopende man, had zijn
timmermanswerkplaats in de
Huizumerlaan, vlak naast het
statige huis „Rustoord", dat be
woond werd door de deftige fami
lie Greidanus, die, naar ik meen,
een winkelbedrijf in de stad had.
Dit huis is ook bewoond geweest
door ene heer Wuite, die later
burgemeester werd van Drach
ten.
Een andere deftige heer, die nog
al eens door de Huizumerlaan
kwam, was de heer Hora Adema,
directeur van de stroopfabriek
aan het Juffersreedsje. Hij was
altijd vergezeld van twee Ierse
setters, prachtige honden met
een glimmende bruine vacht. Op
die stroopfabriek werkte een
arbeider, die een zoontje had.
wiens vriendschap zeer gezocht
was, want je mocht soms met
hem mee, als hij zijn vader z'n
twaalfuurtje bracht en er schoot
dan altijd wel een lik stroop op
een stokje op over. Ik herinner
me deze arbeider en zijn zoontje
zeer vaag. maar de stroop proef
ik nog. Douce souvenance de ma
jeunesse.
In het „Kleine Krantsje" van 1
dec. '73 komen twee dames - het
zijn vooral dames, die blijkbaar
met interesse lezen - terug op de
inhoud van enige vorige stukjes,
die ik geschreven heb. De ene
vraagt of ik me Oude Trientsje
niet herinner, die bij goed weer
vaak op het bruggetje zat bij het
Huizumer kerkhof en voor oude
re mensen het hekje opende en
daarvoor dan een fooitje ver
wachtte. Ja, ik doe dat wel, maar
zeer vaag. Een kind merkte de ar
moede, die er toen heerste,
nauwelijks op.
'T KLEINE KRANTSJE
LEEST
IEDEREEN