Van een natuurverschijnsel en een ramp
T KLEINE KRANTSJE
MINDER DAN
360.000
ABONNEES
'i 3<-leine 3Crantóje leeót iedereen
ECHTE VOLKSBUURT
IN LEEUWARDEN
gen toch snel gegroeide stad.
Vraag dat maar eens aan de wei
nigen, die heel hun leven in deze
hoek hebben gewoond, die er nog
wonen, maar er ook al zaten, toen
„de Lane" nog niet eens was be
straat en de mensen, op weg naar
de stad, bij de Grachtswal hun
klompen voor schoenen verwissel
den, toen ouwe Johannes uit de
Keetbuurt zijn koe nog in de bed
stee had staan en „Piepkema"
hier nog met molentjes liep.
Vraag het bijvoorbeeld aan de
bejaarde Willem Muiser, die zijn
halve leven rijwielbewaarder bij
het station is geweest en voor het
begin van deze eeuw al woonde in
de Romkeslaan. „Vroeger?" zal
hij vragen. „Ach man, vroeger
was het hier veel prettiger en veel
gezelliger dan nu. Toen waren we
allemaal nog één met mekaar,
maar nou leeft ieder voor zich
zelf."
WAT EEN PLEZIER!
En vraag het ook aan de weduwe
van de arbeider Ebe Pronk, die
ge al twee en veertig jaar kunt
vinden in het laatste huisje van
dat eigenlijke Tulpenburg, dat
dus alleen door een klein poortje
bereikbaar is. „Vroeger meneer?
Wat hebben we hier toen wel een
plezier gehad! Toen kon het nog
gebeuren, dat we stuiver bij
stuiver gooiden en hier op het
streekje tot midden in de nacht
zaten te luisteren naar de harmo
nicaspelers."
Verdwenen is dus de gezellig
heid, die voor deze en andere
volksbuurten zo kenmerkend
was, vrijwel geheel verdwenen is
echter ook de ellende van bittere
armoe, van drankmisbruik, van
trieste twisten, die er al evenzeer
kenmerkend voor was.
Maar daarover, over de narigheid
van toen, praten de ouwe Leeu
warders niet graag. Ze hebben
slechts de gulden herinneringen
ingelijst en hangen die gouden
lijstjes aan de wand, wanneer dat
verleden ter sprake komt.
En zo wordt er nu, jaren en jaren
later, nog met smaak gelachen
om het verhaal van de man, die
aan de kant van de Potmarge een
iep moest kappen en de boom
eerst van zijn zwaarste takken
ontdeed. Hij klom er dus in, ging
op een dikke tak zitten en zette
de zaag erin. En terwijl de buurt
bewoners op een afstand gnui
vend samendromden, zaagde hij
net zo lang door, tot de tak het
krakend begaf en mèt de slimme
houthakker in de Potmarge viel.
SINNpMA DE VISBOER
Ook het verhaal van Sinnema
heeft geschiedenis gemaakt, het
verhaal van Sinnema, de (nu
overleden) visboer, die door de
lieve jeugd van Tulpenburg met
waterpistolen beschoten werd en
toen zijn kistje bokkings ijlings
op de grond zette om tot de
achtervolging over te gaan. De
jongens ontkwamen, maar toen
de paars aangelopen Sinnema bij
zijn bokkingkistje terugkeerde,
hadden de katten zich al van de
visjes meester gemaakt.
En hoor met hoeveel gloed er nog
gesproken wordt over het geval
'\óg de „moord" in het hok, dat
^tens op de oever van de
Potmarge stond. Er zat 's nachts
een rumoerig paard in dat hok,
maar een van de vrouwelijke
buurtbewoners vertelde een sur
veillerende agent, dat er juist
iemand moest zijn vermoord. De
politieman, die de moordenaar
nog hoorde stommelen, achtte
het raadzaam er niet alleen op af
te gaan, verdween daarom schie
lijk, maar kwam een kwartier
later al onverschrokken met vier
collega's terug. Het hok werd
omsingeld, maar nog nooit is er
voldaan aan het uit vijf kelen op
klinkende bevel van „handen
omhoog
Ervaringen met de politie leven
toch lang in de herinnering voort
en zo kent ook iedere Tulpen
burger het verhaal van de agent
(„die in sien hele loopbaan mar
vier bontsjes maakt het"), die de
met centen gokkende jongens
van de Keetbuurt zijn komst al
tijd luidkeels aankondigde. „Jon-
ges, ik hew niks sien, mar jimme
houwe op, hee?" luidde dan on
veranderlijk het advies, wanneer
hij in het gezichtsveld van de
knapen kwam.
Er zou over die Keetbuurt een
boek te schrijven zijn, maar een
groot aantal bladzijden ervan
moest dan van een rouwrand
worden voorzien. Want door veel
verhalen, die nu nog over deze
Keetbuurt de ronde doen, loopt
een lelijke zwarte draad.
Dit is de Zuidergrachtswal met het gat van de Romkeslaan. Vaag op de achtergrond de huisjes van
Tulpenburg.
„In dit huisje verbrandde een
man, toen de vlam uit de kachel
in een volle vetpan oversloeg, in
dat huisje hing een jongeman
zich op, hier vergiftigde een
vrouw haar man, omdat hij altijd
zo streng voor de kinderen was,
daar doodde een man zijn jonge
vrouw, die vier dagen op avon
tuur was uitgeweest
Vrolijker klinkt, wat nu nog van
de meergenoemde Ouwe Johan
nes wordt verteld. Ouwe Johannes
„een heel klein mantsje met hele
grote klompen an", die geen
baard droeg, maar nooit gescho
ren was, die men altijd met een
busje melk zag lopen en die dan
ook een koe in zijn eenkamer-
woninkje had staan. Johannes
sliep in de ene bedstee, de koe
stond in de andere.
Ouwe Johannes werkte bij Johan
nes Postma, wiens boerderij in de
Romkeslaan aan de Potmarge
stond, dicht bij het huis waarin
de vertellende politie-commissaris
Voordewind heeft gewoondDiens
vader, Tjerk Voordewind, was
korenmeter en lijkbezorger en
begon later een botenverhuurbe-
drijf. Lijken bezorgde hij toen
niet meer. Dat deed een andere
bekende buurtbewoner later nog
wel. Dat was Jan Hider, die woon
de naast het poortje van Tulpen
burg en zowel als schoenmaker,
als leed aanzegger en als kleer
maker in de boeken stond.
Ten behoeve van zijn werk als
lijkbezorger had hij een hok
achter zijn woninkje, waarin het
overleden gezinslid kon worden
opgebaard van buurtbewoners,
die klein waren behuisd.
En wat zijn werk als kleermaker
betrof: de jeugd van Tulpenburg
kon Hider niet onder ogen
komen, of schallend klonk het
door de Romkeslaan: „Hider,
Hider, maak mie de broek wat
wieder!"
We schrijven 1930:grote opschudding in de Keetbuurt, zijstraatje van de Romkeslaan, waar juist de negen
en twintigjarige Dirkje Zandstra door haar man is vermoord. In de deuropening de bekende dokter Uffelie,
die bij onderzoek van het slachtoffer "slechts" de dood kon constateren.
Het was in het jaar 1315. op 1
mei, dat de mensen in Friesland
en omgeving de schrik van hun
leven kregen toen er die avond
een z.g. staartster aan het firma
ment verscheen. Het werd be
schouwd als een voorteken van
één of andere rampspoed en het
leek er op, dat zij die zulks be
aamden gelijk kregen ook. Het
gebeurde n.l., dat korte tijd r»
het verschijnen van deze staart
ster het begon te regenen en dat
het tien maanden lang aaneen
bleef regenen.
Het is te begrijpen, dat er van de
veldvruchten niets terecht kwam
en dat alles peperduur werd.
Maar niet alleen dat wat er was
werd duur, het meest nodige voor
het levensonderhoud was eenvou
dig niet te krijgen, omdat het er
niet was. Het gevolg was, dat er
een erge hongersnood over het
gehele land uitbrak en dat
duizenden mensen de honger
dood stierven. Vooral oude
mensen en jonge kinderen wer
den bij tientallen dood op straat
aangetroffen.
In Sexbierum woonde in die tijd
een weduwe met twee kinderen.
Het was een rijke vrouw, die in
het verleden nooit gebrek aan
iets had gekend. Heel velen van
hen, die gebrek leden en zich nog
enigermate konden voortbewe-
gen, gingen op bedeltocht uit. De
weduwe uit Sexbierum echter
niet. Dit kwam Tsjal, zo heette
zij, haar eer te na. Zij sloot zich in
huis op met haar twee kleine
kinderen en zij stierven er een
ellendige hongerdood.
Tal van adelijke families deden
wat zij konden om de mensen te
helpen. Het waren vooral de ge
slachten Liauckema, Adelen en
Elinxma, die van hun voorraden
uitdeelden en daardoor velen van
de hongerdood wisten te redden.
Het geleek er op, dat zij voor hun
weldaden beloond werden, want
toen er ook nog de gevreesde pest
ziekte uitbrak, werd niet een van
de weldoeners door die ziekte
aangetast.
Volgens de oude kronieken stierf
een derde gedeelte van de Euro
pese bevolking aan de pest.
Wat een staartster al niet teweeg
bracht.
R. Visser