AAN DE LAGERE SCHOOL
't ^Lleine 3<Crarlóje leeót'iedereen
est sur la table". Maar wat ik me
goed herinner is dat er op die les
ook een meisje Groenewoud zat,
die een bril droeg. Het intrigeer
de me steeds weer. hoe ze, bij het
begin van de les, uit haar
schooltas een kartonnen koker
haalde, deze openschoof, daaruit
de bril te voorschijn bracht en
deze op de neus zette met een
gebaar, dat ik zeer elegant vond.
Zo'n bril zou en moest ik ook
hebben en - u zult het misschien
niet geloven - ik begon te
simuleren, dat ik ook niet meer
goed op het bord kon zien. Ik
dreef de zaak zover door, dat m'n
verontruste moeder - m'n vader
had me geloof ik wel door, want
hij vond het, terecht, apekool -
met me naar de oogarts Dr. Cath
op de Willemskade toog, waar ik
hardnekkig mijn simulatie voort
zette. Ik weet nog goed, hoe de
dokter, met een helverlichte
kijker in mijn gezonde ogen keek
en natuurlijk niets kon vinden.
Gelukkig schreef hij me een bril
voor, waar later iedereen door
bleek te kunnen kijken. De lol
voor mij was er gauw af en na
korte tijd, kon ik, tot ieders
opluchting, weer zonder bril zien.
Ja, kinderen hebben soms rare
kuren, die de mensen de stuipen
op het lijf kunnen jagen.
In de zesde klas gaf mijn vader
les. Hij was toen al helemaal grijs
en had een grijze hangsnor.
Hoewel zo goed als koek, was hij
nog al brommerig van aard en de
kinderen noemden hem de Oude
één is twee, twee en twee is vier
ging klassikaal. Na het lees-
plankje kwamen er, naar ik
meen, een zestal boekjes, waarin
de tekst, verlucht door dezelfde
tekeningen als op de kaart, werd
gevormd door allerlei combina
ties van de van het leesplankje en
de kaart geleerde woorden.
LIGTHART EN SCHEEPSTRA
Ik heb maar korte tijd in de
eerste klas gezeten, omdat ik, als
kind van een onderwijzer en als
broertje van een veel oudere
broer en zuster, die ook onder
wijzeres was, al kon lezen, toen ik
naar de lagere school ging. In de
tweede klas kwam ik terecht bij
Juffrouw Zendijk, naar ik meen
een joodse dame van gevorderde
leeftijd, met een streng gezicht en
grijzende, naar achter gekamde
haren, opgemaakt in een knoet.
Mijn herinnering aan haar is vrij
vaag. Wel weet ik, dat ik bij haar
kennis maakte met de toen wijd
en zijd befaamde boekjes van
Ligthart en Scheepstra, op zo
prachtige wijze geïllustreerd door
Jetses. Velen met mij zullen nog
met vertedering terugdenken aan
„Pim en Mien", „Ot en Sien",
„Nog bij Moeder", later in hogere
klassen gevolgd door „Buurkin
deren", „Dicht bij Huis" en „De
Wereld in".
In de derde'klas kwam ik bij
meester Slim, die voor mijn
geestesoog naar voren komt als
een vrolijke, keurig geklede jonge
man met een blozend gezicht. Ik
meen, dat hij ons de eerste
beginselen van de geografie
bijbracht. Deze strekte zich niet v
veel verder uit dan het schoolter
rein en zijn onmiddellijke «omge
ving, maar de begrippen Noord,
Zuid, Oost en West werden ons
goed ingeprent.
MEESTER DASSEN
In de vierde klas, zwaaide mees
ter Dassen, niet zo lang geleden,
op hoge leeftijd overleden, de
scepter. Een donker uitziende
man met zwaar haar en brosse.
Hij was nogal driftig, maar zeer
goedaardig. Wat mij vooral is
bijgebleven is, dat hij prachtig,
op declamerende manier, kon
voorlezen. Vooral bij sentimen
tele verhalen kreeg je soms de
tranen in je ogen of een brok in
de keel. Hij heeft mij, geloof ik,
de liefde voor de geschiedenis,
die ik altijd heb behouden, bijge
bracht, vooral door zijn prachtige
verhaal van de terugtocht van
Napoleon uit Rusland en de over
tocht van de Beresina. Voor een
jongen kunnen dergelijke ver
halen hoogtepunten vormen, die
een bepaalde ambitie in de kiem
doen ontstaan.
In de vijfde klas kwam ik bij
meester Haenen, een rossige man
met een baardje, die altijd zorg
vuldig punten aan z'n potloden
sleep. Van hem herinner ik mij
nog alleen, dat hij, na schooltijd,
les gaf in de Franse taal. De leer
lingen, die die Jessen volgden,
deden dat reeds vanaf de derde
klas. Dat was in die tijd nodig,
want als men naar de H.B.S.
wilde of naar het Gymnasium,
moest men toelatingsexamen in
ik daar geleerd heb, staat me niet
veel meer bij dan „Papa fume
une pipe" en „La pipe de papa Onvergetelijk, de tekeningen van Jetses „Wim leest, Jet-je speelt met Lijs, Moe-der denkt aan Va-der".
Beer. Die naam had ik hem
eigenlijk verschaft, want in mijn
klompen stonden de letters J.B.
gebrand en omdat wij elkaar bij
onze Indianenspelletjes namen
gaven, zoals die voorkwamen in
de boeken van Karl May,
Aymard en Cooper, werd ik in
verband met die letters de Jonge
Beer genoemd. Veel fantasie was
er toen niet meer nodig om mijn
vader Oude Beer te noemen.
(worth crvolutl)