'f 3<£leine 3Crantóje leeót iedereen
SILEN EN T HARDE
maar het waren echte beroeps
schepen, waarmede het brood
moest worden verdiend. De
schippers van de skütsjes van nu,
die ik evenzeer bewonder als de
schippers van toen, want ze
hebben blikbaar nog hetzelfde
élan, zullen wel afstammelingen
van hen zijn en misschien nog wel
eens op dezelfde wijze hun brood
hebben verdiend, maar er zullen er
geën meer zijn, die op een tjalk
varen, om daarmee, al vrachten
vervoerend,een bestaan te vinden.
Als vroeger de tjalken zeilree
gemaakt werden voor de wedstrijd
werden ze zoveel mogelijk verlicht.
ALLES UITHET SCHIP
Alles, wat maar verplaatst kon
worden, ging de wal op. Het gehak
schamele meubilair, tot het
kolenfornuis toe, werd ergens aan -
land gezet en de bemanning werd
zo klein mogelijk gehouden. Het is
me dan ook, als verwoed zeiler,
maar eenmaal gelukt als fokke-
gast met zo'n wedstrijd mee te
mogen doen Ik was toen al geen
kind meer en had al enige jaren
zeemanservaring, waaraan je
echter op zo'n schip weinig hebt.
Ik heb er van genoten, al kwamen
de blaren me in de handen en al
werd ik door de schipper, niet
bepaald een teergevoelig manne
tje, af en toe stijf gevloekt. Er stond
een harde bries, die eigenlijk om
een reef vroeg, maar het hele tuig
ging erop, waardoor de risico's niet
weinig verhoogd werden. Het ging
ervan langs met donder en geweld
en, aan de wind varend stond het
water voortdurend in het gang
boord aan lij. Maar wat een
gezicht, dat grote donkere zeil
boven je, bol staand van de wind en
de licht gebogen mast, die al dat
geweld moest weerstaan. Soms
sloeg het buiswater over het hele
schip, ons allen doorwekend. Het
lijzwaard, bijna geheel onder
water, scheen een leven apart te
leiden met zijn boeggolije en het
"zingen" van het zwaardval. Je was
zo ingespannen bezig, dat je
nauwelijks oog had voorde andere
schepen, die met donderend
geweld met je meevoeren, je soms
gevaarlijk dicht naderend. Een
evenement om nooit te vergeten.
We wonnen de wedstrijd niet,
maar konden met een goede
tweede plaatsing gelukkig zijn.
Ik heb later op de grote vaart en op
de sleepvaart wel meer spannende
momenten beleefd, maar dan was
je alleen op het grote water. Dan
ging het er niet om een wedstrijd te
winnen, waar je welbewust aan
meedeed, maar om het schip te
behouden, dat buiten je wil in
moeilijkheden was gekomen.
Vooral op de grote zeeslepers van
vandaag worden nog staaltjes van
zeemansschap vertoond, die je
voor onmogelijk zou houden, als je
ze niet zelf had meegemaakt. Een
groot ontzag zal ik altijd blijven
behouden voor de kapitein van de
sleepboot, waarmee ik IV2 jaar
geleden rond kaap Hoorn voer,
meteen groot booreiland (zo groot
als een half voetbalveld en 30
meter hoog) achter ons. Er wordt
voor zo'n karwei extra grote
zeemanschap vereist, omdat de
manoeuvreerbaarheid van de
sleepboot wordt belemmerd door
de sleeptros, die 14.000 kilo weegt
en die voortdurend op de
achterreling op en neer dendert.
VOORTDUREND
WAAKZAAM
Zo'n tros, die uitgevierd ongeveer
een kilometer lang is en die met
een boog van ongeveer 50 meter
diep door het water sleept, mag
nooit strak komen, want dan zou
hij breken als een rietje. Er is dus
voortdurende waakzaamheid ge
boden en hoewel de kapitein
terzijde werd gestaan door
bekwame stuurlieden, kan men
toch welzeggen, dat hij gedurende
14 dagen slechts "op stootgarens"
heeft geslapen. Want zo lang
duurde het ronden van de
beruchte kaap, waar de ene
depressie op de andere volgt en
waar in uitschieters de wind
kracht tot 11 oploopt en de golven
onvoorstelbare hoogten bereiken,
zodat zo'n scheepje heen en weer
geslingerd wordt (soms tot 45
graden over beide boorden) op een
wijze.dat men zich met handen en
voeten moet vasthouden. On
danks deze ontberingen heb ik
ook van die tocht genoten om de
vaardigheid en het enthousiasme
van de betrokken zeelui. Men leest
echter zelden over hun grote
kundigheden, omdat hun werk
niet spectaculair is in d ie zind at er
geen toeschouwers zijn, die, als bij
een wedstrijd, de kwaliteiten van
de deelnemers tegen over elkaar
kunnen stellen. Want dat maakt
wedstrijden, alshet skütsjesilen zo
interessant. Hier speelt immers de
wil om te winnen en, in het gezicht
van het publiek, niet de mindere te
zijn van een ander, een grote rol,
evenals de trots van de deelnemers
(ook van de bemanningen) om "er
bij te horen". De staaltjes van
vakmanschap, die worden ver
toond, vaak met in wezen
onaanvaardbaar risico, zijn van
een andere allure. Ze zijn er
daarom niet minder om en
daarom alle eer aan de skütsjesi-
lers van vandaag, die waardige
opvolgers zijn van de stoere
schippers, die ik in mijn jeugd heb
gekend.
Als ik aan die skütsjes denk, komt
me ook in herinnering een, al lang
geleden, gestorven oom, die op
zo'n scheepje geboren was en als
kleine jongen het harde bestaan
aan den lijve had ondervonden.
Hij vertelde er wel eens over, hoe
hij als kind al "yn 'e line" moest
lopen met enige andere van z'n zes
broer en zusters, hoe zwaar het
werk was en hoeveel armoede hij
had geleden. Hij was een interes
sante en intelligente man, die het,
ondanks het feit, dat hij geen
lagere school had doorlopen,
zoals dat heet, toch ver had
gebracht in de wereld van het
onderwijs. Er moet een geweldige
wil in die man hebben gescholen,
dat hij, in weerwil van de
moeilijkst denkbare omstandig
heden, zich langs de weg van de
autodidaktiek een belangrijke
plaats in de wereld wist te
verwerven. Een groot voorbeeld,
dat men er met wilskracht en
discipline kan komen, ook zonder
dat degemeenschap alles betaalt.
Denkend aan een bepaald onder
werp uit het verleden komen je
meestal allerlei beelden voor ogen,
die daarmede verband houden,
zoals bijv. die oom waarvan ik ook
nog weet, dat hij in de
zomervacantie lange fietstochten
maakte, zelfs tot Rome toe. Hij was
dus niet alleen intelligent, maar
ook krachtig van gestel. Hij werd
d an ook diep in de tachtig.
Het onderwerp skütsjesilen, in het
bijzonder, brengt je natuurlijk
alles te binnen, wat je genoten hebt
als jongen van het friese waterland
BH DEPOTMARGE
Wij woonden in de buurt van de
Potmarge en hadden een schouw
tje liggen in een sloot, die daarop
uitkwam en alle zondagen, voor
dag en dauw trokken we erop uit,
tenminste alshet niet regende. We
voeren dan over deLange Deel, het
Woudmantsje en hoe al die
kanalen maar mogen heten, naar
de Kruiswetters en de Oude
Venen, die toen nog helemaal
toegankelijk waren. We genoten
daar van het ongerepte natuur
schoon en keken naar de schijnge
vechten (balts) van de kemphanen
die daar toen in grote getale
aanwezig waren. We visten en we
stroopten,met de angst in het hart
VervolgoppaginatS