JACHTEN LAGEN
LANGS DE STRAAT
VUFTIG JAAR
GELEDEN
Wielrijders
profiteert nu
jen volgen, wat er
het een lofzang op
weer of een klaag-
i zo slechte tijden?
erde panden aan de
t uit, die we nu niet
[0 op het oog, nog
huizen de meeste
iertijds in buurten
jaren voor het
eel in verval zijn
geraakt.
tenslotte een laatste woord over al die
snikjes in de gracht: waar zouden ze
gebleven zijn? allemaal weggevreten door
de tand des tijds? en dan nog iets had u
gedacht, dat er zeker wel vier van die
scheepjes naast elkaar konden liggen in dit
toch heus niet zo brede vaarwater ziet u
maar; er liggen er rechts al twee naast
elkaar en daar kunnen bepaald nog wel
twee naast, al zou dan natuurlijk de
doorgang belemmerd zijn.
Wie een best nieuw RIJWIEL voor
slechts f. 3.verlangt, vrage nadere inlichtingen
bij M. VEENSTRA, Engwierum.
Een advertentie uit het jaar 1901
t ?L/eine ^LrantJjc leest icdcrectt
De heer was er een van middel
bare leeftijd en hij vertoonde al
de kentekenen .daarvan. Reeds,
als 'n weifelend zonnetje, dat zich
door de wolken een baan breekt,
zwol z'n vestje, en, hierin kwam
hij met Lord Lister overeen, z'n
haar grijsde aan de slapen
lichtelijk.
Angstvallig hield hij zich op 't
trottoir, af en toe luide kuchend
en snuivend. De heer was
voorzichtig en hield 'n beschou
wing tegen een dame, over een
jongetje, dat tegen haar opliep.
Spiedend keek hij rondom of er
geen gevaar dreigde in de vorm
van kinderwagens, fietsen of wat
dies meer zij.
En toch zou die heer zijn Noodlot
niet ontlopen. Zijn dag zou
worden bedorven, van op 'n
afstandje, onbewust stapte hij 't
gevaar tegemoet.
Want de plas was voor die heer
bestemd. Het was geen gewone
alledaagse plas, zo'n nietig klein
dingetje, dat als eenzaam en
verloren tussen de keien ligt, nee
het was een volslagen, volwassen
plas, van mooi bruin, drabbig
water, water dat deed denken
aan Bockbier of aan Mokka.
Talloze voertuigen hadden er
voor gezorgd, dat zand en water
een goed homogeen mengsel
vormden, nog versterkt door
enige pruimpjes, en een rotte
sinaasappel.
En de heer kwam naast die plas,
juist toen de zware vrachtauto er
door reed.
Enige ogenblikken lang zag men
de heer niet. Die heer nam een
modderbad, een sproeimodder-
bad. Uiterst zorgvuldig zat de
modder over z'n hele schors
verdeeld. Z'n pak was eerst
lichtgrijs, maar nu was het een
futuristisch pak.
Zijn gezicht was een allegorische
voorstelling van de strijd tussen
de goden en de Titanen: als rots
blokken door 't hemelruim,
zwierven de modderspatten over
z'n facie. De heer bekeek z'n
handen, die gesausd waren met
'n pak pruimpjes. Grimmig-be-
daard veegde hij z'n handen af
aan z'n zakdoek, en haalde de
toen 'n zakspiegeltje te voor
schijn. Hij zag z'n gezicht en
vloekte zwaar en nadrukkelijk.
Hij bekeek z'n pak en voormalig
wit overhemd, en zei dat het een
schandaal was-, voor een christen
mens, zó toegetakeld te worden.
Toen lachte de straatjongen, die
de heer in 't oog kreeg. Zwijgend
en aandachtig aanschouwde de
heer die jongen, daarna sprak hij:
"Mustou daarom lache. Waar
bemoeistou dy met Vervolgens
kuchte de heer en overzag
nogmaals z'n bemodderd pak,
Zijn gezicht was loodkleurig,
toen hij heen stapte en, volgens
zijn eigen zeggen, was hij tot een
moord in staat.