DE POTTEBAKKE t 3<Cleine 3^rantóje leeM iedereen WAT TEGENWOORDIG NIET ZO VAAK MEER GEBEURT, GEBEURDE IN VROEGER JAREN ZOWAT DAGELIJKS: OP GEZETTE TUDEN PLOEMPTEN ER IN OPA'S TUD MENSEN HET WATER VAN DE STADSGRACHTEN IN. NIET OPZETTELIJK, MAAR PER ONGELUK. VOERLIEDEN, BESTUURDERS VAN HAND— EN HONDEKARREN, OUDEN VAN DAGEN, SPELENDE KINDEREN, HET GEEFT NIET WIE OF WAT EN HOE OF WAAR, MAAR HEEL VAAK RAAKTEN ZE IN DE LETTERLIJKE ZIN VAN HET WOORD VAN DE WAL IN DE SLOOT. IN VEEL GEVALLEN LIEPEN DIE ONGELUKKEN WEL GOED AF EN KONDEN DE DRENKELINGEN WORDEN GERED, MAAR DIKWIJLS OOK HAD HET TE WATER RAKEN EEN DRAMATISCH GEVOLG. DE MEESTE OUDEREN ONDER ONS ZULLEN ZICH WEL BEPAALDE VERDRINKINGSGEVALLEN EN DE OPSCHUDDING EN VERSLAGENHEID, DIE ER OP VOLGDEN, KUNNEN HERINNEREN EN MISSCHIEN ZOUDEN WE NOG SCHRIKKEN, WANNEER WE ZWART OP WIT IN CUFERS KONDEN ZIEN, HOEVEEL STADGENOTEN ER IN VOORBUE DECENNIA IN HET WATER VAN ONZE STADSGRACHTEN TEN ONDER GINGEN. ER MOET IN IEDER GEVAL EEN HOEK IN HET OUDE LEEUWARDEN ZUN GEWEEST, WAAR VOOR TE WATER GERAAKTE STADGENOTEN DE KANS OP REDDING GROTER DAN ELDERS LEEK EN DAT WAS HET VLIET, WANT WIE DAAR OOK DE PLOEMPERT INGING, TIEN TEGEN EEN, DAT HU BINNEN DE KORTSTE KEREN VAN ZUN DOODSANGST WERD BEVRUD DOOR: De heer D. Ebbens, een velen, die door Jantje B bach uit het Vliet is g "Of ik het nog weet 1 winter en er lag een k] een bit. En dat moest even uithalen. Maar toe kop er in Twee mannen me op het droge gebrach ik heb nooit geweten, da Breedenbach een van die geweest. Och, ik was nog zo't jonkje en dan vond je best Rechts de heer Hoogterp Pietersburen: eveneens do tje Breedenbach gered. ROOIE JANTJE, DE MEN! Ettelijke malen moet deze kleur rijke figuur in het laatst van de vorige eeuw en in het begin van deze eeuw mensenreddend in actie zijn geweest, niet alleen bij het Vliet, maar ook elders in de stad, hoewel hij toch veruit de meeste slachtoffers uit het water haalde, waar hij z'n hele lange leven heeft "gewerkt en gewoond - aan het Vliet. ONVERKLAARBAAR Geboren en getogen Vlietsters hebben nu natuurlijk al lang begrepen, dat dit verhaal over Johannes Breedenbach zal gaan, want 7.0 heette de man, die door de bewoners van de buurt even consequent als onverklaarbaar Rooie Jan of Rooie Jantje werd genoemd. Die aanduiding "rood" kan onmogelijk betrekking op de kleur van z'n haar hebben gehad; eerder misschien op die van z'n neus, want Johannes Breedenbach heeft nooit een hekel aan het doorzichtige vocht in zekere kleine glaasjes gehad. En waarom het Jan was en geen Johannes, zoals hij toch officieel heette, ook dat zal wel altijd onverklaarbaar blijven. De nog in leven zijnde, hoogbe jaarde zoon van Johannes Bree denbach kon ons ook niet verklaren, waarom vader door Jan en Alleman "de Rooie" werd genoemd. "Misschien" zo veron derstelde hij, "omdat vader ook bij de brandweer was De ouders van Johannes Bree denbach kwamen uit het Bra bantse, Jan zelf werd geboren in Leeuwarden in 1856 en al zo lang geleden dus, dat niemand van ons hem nog als jongkerel kan herinneren. Hij trouwde met Hendrika Cam- stra, die net drie weken ouder was dan hij en die hem in de jaren daarna zoveel kinderen schonk, dat de nabestaanden gewoon de tel zijn kwijtgeraakt. De net al even genoemde zoon meent, dat er een totaalscore van Voor een statiefoto naar Van der Peijl: Jantje Breedenbach met z'n vrouw. zestien werd bereikt, de enige nog levende dochter maakte gewag van vijftien en een schoonzoon sprak van zeventien, maar de heren van de Burgerlij ke Stand hebben er niet meer dan veertien geregistreerd. Maar goed, zeventien of veertien, zestien of vijftien, het waren er in ieder geval zoveel, dat Jantje en Hendrika een huis vol zorgen hadden, vooral ook, omdat Jan welliswaar een eerzaam beroep, maar toevallig toch geen betrek king op directieniveau had. Hij was pottebakker bij de bekende Thijs Dorema op het Noordvliet en er zijn tijden geweest, dat hij na een week van hard werken met (slechts) een tientje thuis had kunnen komen, wanneer hij het niet als z'n plicht had gevoeld ook kroeg baas Adam de Jong nog een tlink deel van dit loon te gunnen. IN DE BUURT Gelet op de lange werktijden in deze gezegende oude tijd kun nen we zeggen, dat Jantje Breedenbach de meeste uren van ieder etmaal nuttig besteedde ten gerieve van de heren De Jong en Dorema en slechts weinig thuis in de Tuinmansteeg ver keerde om er te doen, wat hij als huisvader noodzakelijk achtte. Maar in ieder geval was hij altijd "in de buurt" en dat zal er niet weinig toe hebben bijgedragen, dat hij zijn faam als mensenred der kon verwerven en bevestigen. Want niet zodra raakte er in het Vliet iemand te water en weerklonk er een angstig hulp geroep of er ging een noodkreet naar Jantje-in-de-kroeg, of Jan- tje-thuis of Jantje-in-de-potte- bakkerij; "Jan Jan Er leit één in, gauw, kom gauw En wat Jan Breedenbach, de mensenredder op dat drama tische moment ook deed - een borrel achteroverslaan, z'n vrouw omhelzen of het vuur van de pottebakkersoven oppoken - hij bedacht zich geen moment, liet borrel, vrouw of oven in de steek, rende de straat op, sprong in het Vliet en redde de dren keling. TWEE EN TWINTIG Niemand weet hoevelen hij zo het leven heeft gered, al spreekt z'n zoon van "twee en twintig, loof ik" - het moeten er in ieder geval heel wat zijn geweest, want - nogmaals - herhaaldelijk raak ten onze ouders en voorouders te water en dus ook in het Vliet. Wat kan Jantje Breedenbach, Het goeie ouwe Vliet, waar Jantje Breedenbach zoveel mensen het leven he pottenbakkerij. deze eenvoudige man, bewogen hebben om herhaaldelijk met gevaar voor eigen leven de hel pende hand te bieden, om op het eerste noodsignaal de warme pottebakkerij uit te snellen en bezweet en wel in het water te ploempen? Zou zijn eigen, onnoemelijk grote verdriet bij al zijn doen en laten en dus ook bij dit redden de drijfveer zijn geweest? Want verdriet hebben ze gehad, Jantje en Hendrika Breeden bach, groot verdriet, bij alle benarde omstandigheden, die De pottebakkerij van 't Zuid- vliet, gedreven door de (onge trouwde) broer en zuster Thijs en Angelina Dorema, is in deze omgeving een heel bekend be drijf geweest. De beide Dorema's woonden in het wat merkwaar dige halfronde huis, dat er nu nog staat, de fabriek stond er, iets naar achteren, naast. Wie er voorbij liep kon er de pottebakkers in actie zien: Dek ker, Bosch, de meesterknecht en natuurlijk Jantje Breedenbach, die altijd zat te draaien en de ovens vulde. Terwijl de Leeuwarders 1 Dorema als een grand seigi op een mooi wit paard kon bewonderen, was het hard ken geblazen voor de mannel de fabriek: van 's morgens tot 's avonds acht en soms hele nachten door. Ook zondag moest Jantje Breei bach er nog vaak heen om ovens op te stoken. Wat er gefabriceerd werd wa de gebruikelijke potten voor huishouding, maar ook wel bakjes en Breedenbach zelfb er veel spaarpotten gemaakt i

Historisch Centrum Leeuwarden

’t Kleine Krantsje, 1964-1997 | 1974 | | pagina 6