"UNSKILDICH" BULKTE BABE LUNIA
TOEN HD WERD ONTHOOFD
TERECHTSTELLING IN LEEUWARDEN
5
calcine Siranfoje leeet iedereen
Hierbij het tweede en laatste
deel van een bijzonder interes
sant stuk over de bestraffing van
misdadigers in vroeger tijden, in
1897 geschreven door de Leeuw
arder dokter Johan Winkler, die
toen in Haarlem woonde. Als
kleine jongen was Johan Win
kler zelf nog van een terechtstel
ling in Leeuwarden getuige
geweest.
Maar ophangen - dat trok het
meeste volk.
Natuurlijk; dat was het zeld
zaamste, en het "griiselikste". Ik
heb het eens gezien. Een moor
denaar, Ruurd Passchiers van
Dijk, werd in October 1846, op
het Hofplein te Leeuwarden aan
de galg gehangen, tot dat de
dood er na volgde - zooals de
geijkte uitdrukking toenmaals
luidde. Als even zesjarig knaapje
ging ik toen ter bewaarschole
van "Tante Proost" (alle kinde
ren noemden de schooljuffrouw
"tante"), en die school werd
gehouden op de ruime bovenka
mer van een huis in de Groote-
Hoogstraat.
De dienstbode mijner Ouders
haalde mij dien dag uit school,
nam mij op haren arm, en ging
met mij staan aan het einde der
Hoogstraat, bij "de Wijde Ga
per", op den hoek van het toen
malige Gouverneurshuis, om dat
ophangen te zien. Verder kon zij
niet doordringen; tot daaraan
toe stond het volk dicht opéén
gedrongen. Ik weet nog best hoe
mijn hartje van ontsteltenis
bonsde, toen ik die ontzaggelijk
groote schare menschen zag,
hoofd aan hoofd, duizenden
menschen op het Gouverneurs
plein. het Hofplein, het Raad
huisplein - en daarboven uit dien
hangenden man alleen.
VERSCHRIKT EN
ONTROERD
Verschrikt en ontroerd en ang
stig. wendde ik mijn hoofd af, en
dit heeft mij verhinderd om het
samenstel van de eigenlijke galg
goed te zien. Ik weet er mij
althans niets van te herinneren.
Dat was nog eene ouderwetsche
rechtspleging. Duizenden Leeuw
arders. en duizenden uit de
dorpen, en uit de andere
Frieschc steden, woonden het
schouwspel bij; velen onverschil
lig en ongevoelig, en alsof het
slechts een opbeduidend kijkje
was; vele anderen ook met innige
deelneming, schier met stichting,
zoo als nujne Ouders mij later
verhaald hebben. En weken lang
vóór, ook weken lang na de
terechtstelling was Ruurd Pas
schiers van Dijk. zijn misdaad
en zijn dood. het onderwerp der
gesprekken. Veertien jaren later
werd er wederom een moorde
naar te Leeuwarden aan de galg
opgehangen, en gerechtelijk ter
dood gebracht. Die man heette
Ype Boukes de Graaf, en zijne
terechtstelling had plaats op
Vrijdag den 23sten Maart 1860,
op het Plein voor het Paleis van
Justitie. Ik woonde toen niet te
Leeuwarden, maar, als student,
hier te Haarlem. Van die te
rechtstelling, op één na de
laatste, die in Nederland heeft
plaats gegrepen, heb ik dus niets
gezien, en ik weet er ook niets
inaders van mede te tjeelen.
In de laatste jaren der vorige
eeuw stonden er eens twee
dieven te recht, die tot eene
gecsseling op het schavot veroor
deeld waren.
Het waren een jonge man en
eene meid uit Leeuwarden, die
zich hadden verkleed, en als
aanzienlijke lieden zich voorge
daan. en. onder den naam van
"Baron en Baronnes van Voorst",
allerlei bedriegerijen en oplichte
rijen hadden gepleegd. Het meis
je. later door den jongen man,
haren vrijer, verleid en meege
sleept. had vroeger eenigen tijd
als dienstbode gewoond in het
den een lot was, dat ieder
mcnsch ten minste eenmaal in
zijn leven te wachten stond - heel
gewoon.
Gedurende den zoogenoemden
Eranschen tijd (smadelijker ge-
dachtenisse omstreeks de ken
tering van de voorgaande en van
deze eeuw, moest ook de oude,
de echt Germaansche galg
(oorspronkelijk bij de oude
Friezen anders niet als een
levende eikenboom - de "North-
halde tre". uit de oude Friesche
wetten bekend), wijken voor de
Fransehe, de nieuwerwetsche
guillotine. Die valbijl werd dan
verder afstonden, geenszins.
Men meende, en niet zonder
reden, dat iedereen den veroor
deelde en zijnte terdood-bren
ging moest kunnen zien, zoo als
dit bij het ophangen aan de
hoog verhevene galg plaats had.
Maar och Fransehe zeden
hadden toen den boventoon. De
verdwaasde patriotten van die
dagen waren niets liever dan
na-apers van 't gene de republi
keinen te Parijs hen vóórdeden.
Zij wachtten alle heil van de
Franschen, en zij minachtten het
eigene volk in zijne eigenheden
en eigen bestaan. Hoe bedrogen
De geselpaal heeft in vroeger tijden niet alleen bij het Blokhuisplein, maar ook op de Brol gestaan. Op
deze plaat van het Brugplein bij de Kelders zien we de paal op de achtergrond.
huis mijner grootouders - moe
ders ouders. Wijl zij goedhartig
en vriendelijk van aard was, en
aardig met de kleine kinderen
des huizes kon omgaan en spe
len. waren deze laatsten haar
zeer genegen, en begroetten haar
met blijdschap, als ze haar later
nog eens ontmoetten. Het oudste
zusje mijner moeder ging, verge
zeld van de toenmalige dienst
bode, zien naar de terechtstelling
van de meid. en van haren
deelgenoot in haar misdrijf.
Toen de striemende geessel-
rocdcn op den ontblooten rug
van Antje (zoo heette de meid)
nederdaalden, en deze begon te
jammeren en te kermen, zoodat
haar gegil boven het trommelge-
roffel der schavotwacht uitklonk,
werd mijn moeders zusje zoo
ontsteld, dat zij meê begon te
jammeren, uitroepende: "O 1 ons
Antsje ons Antsje
HOU DIEN BEK
Dit gejammer van het kind
stoorde, naar het scheen, het
genot van een wijf uit de heffe
des volks, dat daar nevens stond.
Althans zij werd boos, pakte het
jufferke bij den arm, schudde
haar wat heen en weêr, en zeide,
op barschen, dreigenden toon:
"Ei. tutte wat beerste Houd
dou diin bek Hoe suuste dan
wel gule, aste seis 'ris giiseld
wuste Alsof gegeesseld te wor
eens opgericht op de Langepijp.
een overkruinde binnengracht,
als marktplein dienende, te
Leeuwarden. Natuurlijk kon in
die aanvankelijk zoo democrati
sche tijden de terechtstelling,
w aartoe die valbijl dienen moest,
niet plaats virden op het
Hofplein, voor het gehate "Hof",
of voor het Blokhuis, beide het
aristocratische, het zoogenoemde
dwingelands beginsel vertegen
woordigende. Midden op het
democratische marktplein, in de
handels- en winkelwijk der stad
moest dat geschieden. Dat brach
ten de inzichten van patriotten
en republikeinen, dat brachten
hun egalité en fraternité zoo
mede.
BABE LUNIA
F.en Fries, een moordenaar,
Babe Lunia zoude met dit
nieuwe toestel, bij rechterlijk
vonnis, ter dood gebracht wor
den. Het Friesche volk in die
dagen achtte deze wijze van
terechtstelling, met de valbijl,
cigentlijk niet recht in den haak,
en was er maar half. of ook in
het geheel niet te vreden mede.
Ook al omdat de guillotine niet
hoog op een schavot, maar vlak
op den beganen grond was
opgericht, zoodat slechts de
naaste omstanders het schouw
spel van de terechtstelling zien
konden, maar al de anderen, die
zijn ze uitgekomen
Babe Lunia had bij zijne te
rechtstelling eene blauwe wolle-
ne slaapmuts op het hoofd, zoo
als toenmaals, en nog tot het
midden dezer eeuw en later,
algemeen als nachtelijk hoofd
deksel bij den Frieschen boer en
burger in gebruik was. Die muts
werd hem over oogen en ooren
neergetrokken, toen hij met zijn
hoofd onder de valbijl werd
neergelegd; en zij bedekte nog
dat hoofd, toen het, van den
romp gescheiden, in eene mand
met zaagsel (om het uitvloeiende
bloed op te slorpen) neerviel. In
de eerste jaren na dit voorval
wilde schier niemand te Leeuw
arden zulk eene blauwe wollene
slaapnurts meer dragen. Men
noemde dit hoofddeksel recht
streeks een babelünje, en de
winkels bleven met hunnen voor
raad daarvan, onverkocht zitten.
Babe Lunia beweerde tot zijnen
dood toe, dat hij onschuldig was
aan de zaak, waarvan men hem
betichtte, en waarom hij veroor
deeld werd. Zoo lang tot de
valbijl hem door den hals ging,
riep hij met luider stemme (hij
bulkte als een stier, vertelde mij,
zestig jaren later, een oog- en
oorgetuige), zoodat het over de'
geheele Nieuwestad klonk: "Ün-
skildich dnskildich 1" Dat was
verschrikkelijk om te hooren.
SOLDATEN
In mijne jeugd werden ook de
soldaten in 't openbaar "afge
straft", zooals toenmaals te term
luidde. Dan werd er eene vier
kante ruimte, vóór het gebouw
van de hoofdwacht op het
Hofplein door de soldaten afge
zet. Daaromheen stond dan het
samengestroomde volk. In mij
nen tijd stond ik, met school- en
speelmakkers, dan veelal in de
voorste rij; natuurlijk de jon
gens vooraan. Op de hooge stoep
van het hoofdwachtsgebouw
stonden de militaire overheden
geschaard, met den auditeur-mi
litair in uniform, een steek op
het hoofd, den degen op rzijde.
Die auditeur-militair was toen
maals de Heer Mr. van Halmael,
een bekend letterkundige, die
vooral ook voorvallen uit de
Friesche geschiedenis tot onder
werpen van zijn dichtstukken en
andere letterkundige voortbreng
selen genomen heeft. De soldaat,
dien een vonnis wachtte, stond
voor de stoep, geboeid aan
handen en voeten. De auditeur
las het vonnis voor. Dan leidden
twee man van de wacht den
veroordeelde rond. loopend e
vlak langs de voorste rij der
omstanders henen.
De veroordeelde hield daarbij
zijn hoofddeksel, politiemuts, in
de hand. voor zich uit. in zoo
verre hem dit met zijne geboeide
handen mogelijk was, en de
medelijdende, goedgeefsche om
standers wierpen hunne gaven,
meestal kleine munt, in de muts.
Die mocht de man behouden.
Daarna werd hij weggeleid. Eene
zonderlinge vertooning.
Mijn Vader had in zijn jeugd
nog soldaten zien straffen, met
het loopen door de spitsroeden.
Daarbij werden de soldaten op
twee lange rijen gesteld, en
tegenover elkandcren geplaatst,
man over man, zoodat daar een
vrij looppad tusschen de beide
rijen open bleef.
Iedere soldaat had eene roede,
eene lenige overjaarsche wilgen-
Iwijg in de hand. De straffeling
moest het paadje tusschen de
twee tijen zijner makkers door-
loopcn, en ontving dan van ieder
hunner eenen slag van achteren,
met de roede.
Dat deze slagen ongelijk gegeven
werden, op de schouders, den
rug of lager op het lichaam, ook
lichter of zwaarder, als met lust,
of aarzelende, al naar mate de
straffeling bemind was of gehaat
bij zijne makkers, en al naar
mate zijn misdrijf rechtmatige
verontwaardiging had opgewekt,
of misschien eerder medelijden -
dat ligt voor de hand.
OVER VIJFTIG JAAR
En meer weet ik van deze zaken
der lijfstraffelijke rechtspleging,
als oog- en oorgetuige, niet te
berichten. Over vijftig jaren zal
de wereld weer anders wezen. En
veel, dat thans geschiedt, zal het
jonge volki 't welk dan leven zal,
zoo vreemd in de oren klinken,
als 't gene ik uit mijne jeugd en
uit die van mijnen Vader hier
heb medegedeeld, verwondering
wekt bij het hedendaagsche
jonge geslacht.
Alles wisselt op Gods wenl&n,
MaaV-Hij-zelf verandert niet.
Haarlem, Johan Winkler.
Januari, 1897.