HERINNERINGEN AAN HET CORPS VAN SCHEEFNEKJE 8 'MUZIKANTEN VAN NIKS' ZEI DE DUITSER 't ItCrjiifo/e IccM icdcrccó Dit is het zesde en laatste deel van het vervolgverhaal over de Leeuwarder straatmuzikanten vroeger, geschreven door de heer Sies Sinnema. Een tijdje later moesten we weer naar Harlingen. Nu niet voor een boottocht, maar voor Harlinger kermis. We zouden daar in een Paradetent spelen. Over de tocht er heen zal ik maar niets zeggen, maar na de kennismaking met de baas moesten we direct mee aanpakken. Ik zei tegen Enge laar: Ik dacht dat we hier kwamen om muziek te ma- l SINNEMA VERTELT ken'Ja'zei ie, maar dit hoort er ook bij'We moesten materialen aansjouwen voor het opbouwen van het theater. Toen wij daar klaar mee waren, kwamen wij achter in een pakwagen te zitten. Daar gingen wij mee door de straten en moesten zo veel mogelijk lawaai maken op de blaasinstrumenten en op de trommel. Er was een van het theater bij ons, en die kondigde telkens aan wat er in het theater was te zien. Voor een voorstelling begon moesten wij dan buiten op de tent muziek maken en liefst zo hard moge lijk. Ik had op de Leeuwarder kermis wel eens gehoord hoe de baas van het spul bij de muziek op de kleine trom sloeg, zo deed ik het daar ook en het hoorde dan net zo, als een paard in snelle galop. In het theater speelden muziek- kanten van het spul zelf. De clown was een fijne saxofonist, De Leeuwarder straatmuziek in actie voor het hotel Spoorzicht van Sipke Castelein. Van links naar rechts: J .Stents, Joh. van der Zee, Jac. van der Zee, H. Roze, en, met de rug naar de fotograaf toe. P JJonauer en W.Zwarts. Hieronder: het corps van Scheefnekje aan het hoofd van een optocht in Baard. en dan waren er twee Duitsers, waarvan één violist, maar die was ook goed op de kleine trom. Hij deed mij voor hoe ik bij de nummers, die vertoond werden moest slaan, en met vallen en springen een klap op de trom of bekken moest geven, als ze op de grond terecht kwamen. De andere Duitser was een grote kerel, die deed alleen een nummer: Zijn neus was blauw en paars van de jenever. Hij had mij al uitgelegd hoe ik moest slaan. Hij kwam op met een rokende pijp in de mond. Na een beetje hocus pocus, begon hij er op te blazen en hij zette in met een mooie Duitse mars. Hij had er nog al wat beweging bij met zijn ellebogen en ik maakte daaruit op dat het iets vlugger moest, dat ik voerde het tempo wat op. DAVEREND APPLAUS Maar hij keek steeds naar mij, en ik dacht, ik doe het niet goed, het moet nog vlugger. Zijn vingers gingen zo vlug op en neer dat het was prachtig om er naar te zien en ook om te horen, maar hij kreeg het zeker warm en begon te zweten en zijn gezicht liep een beetje rood aan. Maar hij bracht het tot een goed einde en kreeg een daverend applaus. Nou moest ik, als het publiek applaudiseerde, een goeie harde roffel op de kleine trom maken, zodat de mensen buiten goed konden horen, hoe mooi het publiek het vond. Na de voorstelling kwam die Duitser op mij afstappen. Hij zag woest. Hij zei in t Duits: Wat hapst stoe mij daar gemakken, Mensch, ich kon die nicht vervolg op pag. 11) M. Sinnema, J. Weerman, Joh. van der Zee en H. Roze. Deze foto is omstreeks 1930 gemaakt in de Usbaanstraat. En dan nu nog eens een plaat van het helaas ook al lang verdwenen fameuze orkest van de Patijntjes. Van links naar rechts: S. de Ruiter, J. de Groot, P. Donauer, J. van der Zee,

Historisch Centrum Leeuwarden

’t Kleine Krantsje, 1964-1997 | 1976 | | pagina 8