STERKE STAALTJES VAN SLANKE WILLEM 5 ONVERGETELDKE STADGENOOT t 5^/eirtë leeót iedereen Er is al meer over "Slanke Wil lem" geschreven, maar ik wil toch nog wel een paar dingen ver tellen, die ik zelf heb meege maakt. Willem was een hele goeie kennis van ons, dat kwam ook doordat hij samen met een broer van mijn vader naar Indië was gegaan. Ze waren er nog niet zo lang of mijn oom kreeg een tropische ziekte en stierf. Over zijn belevenissen in Indië kan ik niets zeggen, dat weet ik niet. Wel vertelde Willem mij, dat hij eens met een Indische uit was geweest. Na een wat intiemere kennismaking bleek het een jongen te zijn. Het was een paar maanden na de oorlog. Mijn vader had een prachtige Duitse herdershond. Hij had hem voor niks gekregen, want hij was door de Duitsers achtergelaten. Het was een wolfshond en niet te vertrouwen. Hij was door de Duitsers vals gemaakt en beet als je bij hem kwam. Mijn vader deed hij trouwens niks. Op een morgen loopt hij met de hond langs de Kaai en komt "Slanke Willem" tegen, "wat hest stou daar een mooie hon". "Ja, seit mien vader, "sun tweede loopt hier niet in Leewadden. VEKOPE? "Wuust um ook vekope?" vraagt Willem. "Nee", zegt vader, "ik kan niet van em afsien". "Nou, ik geef die er tweehonderd voor, wat seist". Dat was toen een groot bedrag voor een hond. Mijn vader was zeker wat overrompeld, doordat Willem zoveel geld voor de hond wou geven, zodat hij sei, "nou, dan must um maar hewwe." Maar hij was nog niet thuis of hij Slanke Willem, een dieren vriend™. had er al spijt van. Hij begon zichzelf verwijten te maken hoe hij het over zijn hart had kunnen krijgen om zijn hond te verko pen, die voor hem toch lief en trouw was. Hij werd zo onrustig, dat hij teugen mien moeke zei: "Ik gaan naar de Slanke toe en sal sien, dat ik mien hon weer terug krij." Hij komt bij Willem en seit dat ie um so broerd voelt omdat ie de hon verkocht het en as ie em weer terug krije kan. "Nou", seit Willem, "ik wul em seis oek graag houwe, maar omdast dou het biste, magst um terug hewwe voor 250 gulden". Mijn vader keek wel wat op zijn neus dat hij er 50 gulden over heen moest geven, maar dat was het ten slotte wel waard om je gemoedsrust.weer terug te krijen. Willem haalde de hond uit het hok en sei "hier hest um weer". De hon was oek blied, dat ie mien vader weer sag, hij kwam direct naar em toe en sag em an of dat ie segge wou "wat hest stou nou daan?" Ze gingen allebeide blied naar huus. DIERENVRIEND. Niet dat Willem een slechte baas was, want hij was wel een dierenvriend, maar hij kon ook gauw weer ergens van afzien, als hij winst kon maken. In sommige dingen nam hij het niet zo nou, maar hij had ook wel wat voor een ander over. Eén ding had hij wel eens last van, als hij wat opgewonden was, begon hij te stotteren. Ik moest er vaak om lachen, hij kon het mooi zeggen en als een ander er d^n wat tegen inbracht, dan kon hij soms niet meer uit zijn woorden komen. Dat deel wel zo komiek aan, die grote kerel, die nergens bang voor was deed dan alle moeite om weer aan het woord te komen, maar echt kwaad heb ik hem nooit gezien. Maar hij mocht een ander ook graag een poeier geven. Er zijn heel wat verhalen van hem in omloop, maar die zijn al zo bekend, daar hoef ik het niet meer over te hebben. Die van dat eindsje touw is een hele bekende, maar ik vertel hem toch maar even, omdat het bij de ouderen nog wel eens ter sprake komt, als er bijvoorbeeld iemand is, die hem van de domme houd of zegt dat hij het niet wist, dan krijgt hij vaak te horen, "net as dat entsje touw van Willem". Dat kwam dan zo, Willem moest voor de rechter, hij werd er van Willem Dijkstra, de Slanke. beschuldigd dat hij een koei van de merk stolen had. De rechter vraagt Willem wat hij daarop te seggen het. "Daar is niks van waar" seit Willem. "Ik liep oppe merk en toen von ik een endsje touw, toen ik tuus kwam, sag ik pas dat er een koei an sat". Nu was het so, dat mien vader graag mocht handelen, hetzij kippen, konijnen of wat ook. Op een dag komt hij met een grote bok thuis. Mien moeke seit "wat mustou met dat ding". "Nou, die is voor de handel" seit vader "en hij komt solang in 't pakhuus". VIEZE LUCHT. Het pakhuus was onder de woning en het was er altijd half donker. Het is een paar dagen later dat mien moeke seit "wat hangt hier een vieze lucht boven, kan dat van die bok komme?" Nou, mien vader had het zelf ook al geroken onder in het pakhuus was het nog veel erger, die bok bepiste hem zelf helemaal. Hij zag wel in dat hij die bok niet kon houden, en kwam bij mij en vroeg "Kan één van die jongens van dij vrijdag oek met die bok maar de merk, ik mut 'm kwiet". De jonges wouden dat wel doen, ze kregen de boodschap mee, dat as ze er niks voor beure konden dan mochten ze 'm wel fegees weg doen, maar ze musten niet weer met de bok terug komme. De jongens hadden de hele morgen op de markt rond gezworven, maar geen één wilde de bok hebben, voor niks ook niet. Ze kwamen dus weer met em terug. Maar die bok kon niet weef in het pakhuus, er moest een oplossing komen. Toen kreeg mijn vader een helder idee: "Slanke Willem mut 'm hewwe seit ie, ik zal de stank even van 'm afwasse en dan mut ie 'm maar sien.". Aldus, Willem werd erbij gehaald. Hij bezag de bok en zei: "Daar geef ik niet veui voor". Mien vader was al soa blied as een engel dat ie 'm hewwe wou en seit "wat wuust dan geve?" Willem gaf wat hij er voorover had en nam de bok mee. Er ging een hele tijd overheen, mijn vader was verhuisd en woonde nu in een huisje in dezelfde buurt. Op een morgen komt Willem langs en stapt even binnen. Ze zitte even te praten, totdat Willem seit, "Wat wudde dien gedienen min. Het was toen nog zo, dat gordijnen op de bon waren, en het een hele toer was om nieuwe te krijgen. "Weest stou een stel gedienen voor mij te krijen?" vraagt mien vader an Willem. "Ik sal wel es voor die uutsien, seit Willem en dan hoorst het wel". GEDIENEN. Een week of wat later komt ie weer langs en leit een pakje op 'e tafel. "Ik hef gedienen voor die vervolg op pag.101 «mien vader (pet met gladde klep, rechts) mocht graag handelen, hetzij kippen, konijnen, of wat ook-

Historisch Centrum Leeuwarden

’t Kleine Krantsje, 1964-1997 | 1977 | | pagina 5