"IK WIST NIET DAT HET ZO MOOI
ZOU WORDEN" ZEI MIEN SNIKKEND
HERINNERINGEN HENDRIK BURGER
8
t 3Cleine 5Crantóje leeöt iedereen
In deze derde aflevering haalt
Hendrik Burger weer herinne
ringen op aan de tijd van zijn
jeugd, doorgebracht in de omge
ving van de Put.
Het gezinsleven. - In de kel
derkamer had ieder kind een
eigen bergruimte, hetzij een van
de twee schoollessenaars of een
plank in een der kasten. De
zoldering van de zestiende-eeuw-
se bouwmeester \ëas niet door
een kunstmatig plafond aan het
oog onttrokken, maar vertoonde
twee reusachtige lengtebalken en
een aantal dunnere dwarsbalken.
Deze heetten: de vaderbil, de
moederbil en de kinderbilletjes.
Aan de muur hingen, in maho-
nielijsten, twee gekleurde teke
ningen van moeders vader: groot
vader Haasloop Werner, die ik
niet heb gekend, maar wiens
avontuurlijke levensgeschiedenis
ons telkens weer moest worden
verhaald. Hij had in 1812 met
Napoleons leger mee moeten
uittrekken naar Rusland; op de
terugtocht is hij wegens bevroren
benen in een hospitaal te Danzig
achtergebleven, van waar hij is
overgelopen naar het Russisch-
Duitse legioen. In het vaderland
teruggekeerd nam hij dienst bij
het 4e legioen Oranje-Holland en
in 1815 bij de nationale militie.
Hij is als kapitein gepension-
neerd en leefde daarna te Elburg,
waar hij zich tot aan zijn dood in
1864 heeft gewijd aan het bestu
deren en in tekening brengen van
al wat de Veluwe aan merkwaar
digs aanbood: kerken, landhui
zen, grafstenen, wapens, kleder
drachten. Deze verzameling is
overgegaan naar het Arnhemse
museum. De twee tekeningen in
de kelderkamer stelden een
Veluws landhuis en een jachtta
fereel voor..
ONTBUT GEREED
Iedere ochtend om half acht
stond in de kelderkamer het
ontbijt gereed: boterhammen
(zonder belegging) naar believen,
thee voor de grote mensen, melk
voor de kinderen. Het eerst
verschenen de burgerschoolmen
sen: eerst vader, die om precies
kwart voor acht naar school ging;
dan de jongens, die elk op zijn
eigen houtje wegholden. Later
pas kwamen de anderen, wier
school om negen uur begon.
Aan de koffietafel om half een
was het gezelschap voltallig. Op
verjaardagen was er taart.
Mien, mijn jongste zusje ging op
een partikulier fröbelschooltje,
waar o.m. van gekleurde papier
strookjes aardige dingen werden
gemaakt. Al sinds verscheidene
dagen had zij aangekondigd, dat
zij bezig was om voor juf iets
bijzonder moois te maken. Op
zekere dag vertelde zij bij het
naar school gaan, dat het die
ochtend klaar zou komen. Toen
zij met de koffie thuis kwam, zat
het gezelschap reeds aan tafel.
Zij had een pakje in de hand,
maar in plaats van dit aan juf te
geven, deed zij geheimzinnig en
stopte het in haar kastje.
Gevraagd waar het beloofde
geschenk voor juf bleef, kon zij
daar blijkbaar niet van scheiden
en zei snikkende: "Ik wist niet,
dat het zó mooi zou worden".
Aan de koffietafel kwamen veel
verhalen los. Broer Karei begon
geregeld zijn (niet al te geloof
waardige) geschiedenissen met
de mededeling: "Ik weet niet of ik
het heb gedroomd of in een oude
Kinderkrant gelezen." Dit blad is
jarenlang zeer gewilde lektuur
geweest. Ik herinner mij een
verhaald getiteld: "Doodgemar
teld door C.E. van Koetsveld"; de
geschiedenis van een afgetobde
man, oud-leraar, die in zijn
laatste ziekte wordt bijgestaan
door een jonge dokter, aan wie
hij zegt, dat die in zijn patiënten-
boek achter zijn naam als doods
oorzaak gerust kan schrijven:
"doodgemarteld"; want zó erg
was hij op school door de
leerlingen geplaagd. Dan wordt
opeens bij de dokter de herinne
ring aan zijn eigen schooltijd
wakker: deze patiënt was zijn
leermeester geweest en snikkend
zegt hij: "Ik, ik heb u dood
gemarteld." Dit verhaal heeft mij
diep geroerd en, niettegenstaan
de zijn berouw, heb ik aan C.E.
van Koetsveld niet kunnen ver
geven, dat hij als schooljongen
die arme man zo gemeen
behandeld had! Is nu echter voor
mij dit verhaal een les voor het
leven geweest? - Wanneer ik aan
mijn burgerschooljaren denk,
moet ik bekennen: helaas, neen!
Een ander verhaaltje, niet uit de
Kinderkrant, maar echt gebeurd,
is dat waarmee een der broers
aankwam: een met naam ge
noemde schoenmaker in de
Pijlsteeg had aan zijn zoontje
gevraagd, wat deze zou willen
worden, waarop zoonlief had
geantwoord: "Blauwe weesjon
gen";; de vader was erg in zijn
wiek geschoten.
Het middageten. - niet 's
gordijnen. Op de onderste plan
ken lagen ook boeken, die voor
kinderen van belang waren. Het
meest geliefd was "Het Kaapse
boek": Kolbe's beschrijving van
de Hottentotten, een boek dat
ook dienst deed om op een stoel
te worden gelegd, wanneer een
kleintje niet hoog genoeg boven
de tafel kon uitkijken. Er was
ook een hele stapel "Illustrierte
Zeitungen", die vader ieder jaar
verzameling Rotterdamse platen,
die wij toevallig te zien kregen,
wanneer vader ermee aan het
werk was. Deze zeer waardevolle
verzameling is na zijn dood aan
het gemeentearchief van Rotter
dam geschonken. Tegenover de
boekenmuur stond een grote
kachel, waarin turf en steenkool
werd gestookt. Als deze laatste
brandstof in de kachelbak er wat
te droog uitzag, goot vader er een
karaf water op leeg. Op de
schoorsteenmantel lagen twee
reusachtige, rosekleurige gladde
schelpen, waarin men "de zee
kon horen ruisen". Aan weers
kanten van de schoorsteen hing
de muur vol met portretten van
vaders leermeesters en van
vrienden uit zijn studententijd,
achter glas met een geplakt zwart
randje, lithografieën, zoals men
die destijds aan elkaar schonk.
Het belangrijkse van al die
portretten was dat van een
pikzwarte neger, met een kroes
kop en een heel vriendelijk
gezicht en keurig gekleed. In de
rechter onderhoek stond, met
verbleekte inkt: "Aan mijnen
vriend, C.P. Burger, Delft den
9den Mei 1850" en onder het
portret, ook met schrijfletters,
maar gedrukt: "Die Freund-
schaft ist unabhangig von Alter,
Stand, Entfernung, Volk, Reli
gion und Verhaltnissen; sie
verbindet den kalten Norden mit
dem glühenden Süden; ohne sie
ware die Erde eine Wüstenei.
Dresden, 27 September 1849.
Aquasie Boachi".
In 1837, onder regering van
Willem I, was een gezantschap
gezonden naar de koning van
Ashanti, een van de machtigste
negervorsten op onze toenmalige
bezittingen aan de Afrikaanse
Goudkust. Als waarborg voor de
nakoming van de toen gesloten
overeenkomst werden, als gijze
laars twee prinsen meegenomen
onder belofte, dat zij, als pupillen
van onze koning, een Europese
opvoeding zouden ontvangen.
NEGERKONING
Een van deze beiden was Boachi,
de oudste zoon van de neger
koning. In Delft, waar zij op een
kostschool zijn geplaatst, hadden
zij, van 1837 tot 1843, een goede
tijd. Zij werden bij Delftse
families ontvangen en ook her
haaldelijk als gasten aan het
paleis in Den Haag genodigd. De
neef is als militair naar Afrika
teruggegaan en heeft, na een
droevig leven, de hand aan zich
zelf geslagen.
Boachi, die veel begaafder was,
werd student in mijnbouwkunde
aan de voor kort gestichte Kon.
Akademie te Delft, waar hij zeer
gezien was en veel goede
vrienden maakte. Hij voleindigde
zijn studie aan de mijn-akademie
te Freiberg in Saksen en ging in
1850 naar Indië. Hier heeft hij als
ambtenaar drie allerongelukkig
ste jaren doorleefd. Zijn aanstel
ling luidde: "als buitengewoon
aspirant-ingenieur". Het "buiten
gewoon" zou betekenen, dat hij
recht zou hebben op bijzondere
gunsten met betrekking tot
standplaats, werkkring en trakte
ment; maar in Indië bleek dat
(vervolg op pag 11)
middags, maar om vijf uur! -
bestond als er geen gasten waren
uit vlees, groente en aardappelen
en een toespijs. De toespijs was
meestal rijst; de grote mensen
met boter en suiker, de kinderen
met melk en suiker. Het Zondag
se menu begon met soep. Op
bijzondere dagen kregen wij
bessensap op de rijst; dit
noemden wij "rijst met buiten
gewoon". 's Avonds was er voor
de kinders melk, Donderdags
avonds karnemelkse pap, "su-
penbrij" volgens juf.
STUDEERKAMER
Vaders studeerkamer, boven,
beantwoordde niet aan de eisen,
die broer Bert aan een studeer
vertrek stelde, want alle kinderen
hadden er, mits zij zich rustig
gedroegen toegang. De ene muur
van deze kamer was één reusach
tige boekenkast met groene
van zijn leesgezelschap ontving
en dan liet innaaien. Onze
kinderbelangstelling gold vooral
de jaargangen 1870 en 1871 met
de grote platen van de Frans-
Duitse oorlog. Dit waren destijds
geen foto's, maar tekeningen van
"oorlogskorrespondenten": ge
weldige kavallerie-charges en
gevechten van man tegen man.
Aan die oorlog hadden wij een
werkzaam aandeel gehad, door
de vrouwen te helpen bij het
maken van "pluksel" voor de
Nederlandse ambulances.
Deze kamer was geheimzinniger;
sprak meer tot je verbeelding dan
de twee zonnige tuinkamers,
waarin wij beneden huisden. De
uitkijk was op de stille helft van
de Put en het Oranje-poortje van
de Grote Kerk met de twee
gedraaide pilaren. In de kamer
stonden een schrijfbureau en drie
tafels, waarvan er een eigenlijk
een kast was voor vaders
Hier heeft Hendrik Burger, de schrijver van deze herinneringen, zijn jeugd doorgebracht. Boven het hoekje
van het Jacobijnerkerkhof bij het oude Stadsweeshuls, onder de - oude - Jacobijnerkerk.