Een
'onderkomen
boeltje was het
lang niet meer"
m
OUD-DIRECTEUR
DR. A. WASSENBERGH
TERUGBLIKKEND:
m&m
9
SUSEUfi
"Toen ik nog niet zo lang bij het Fries Museum was kreeg ik een oude
vriend op bezoek, óók een museumdirecteur. Natuurlijk liet ik hem alles
in het museum zien. Een paar woorden van zijn commentaar zal ik nooit
vergeten. Hjj zei: mooi, maar het is wel een wat onderkomen boeltje.
Dat hoor je dan. En je weet weer eens des te beter, dat het je taak is, er
iets van te maken. Dat heeft tjjd en strjjd gekost. Maar toen ik afzwaaide
en ik dus moest afronden had ik wel de gedachte, dat mjjn werk tot
zover klaar was".
Aan het woord is dr. A. Wassen-
bergh, die van 1936 tot 1963 direc
teur is geweest van het Fries Mu
seum, nu in ruste in Deventer, maar
met zijn tachtig jaar nog graag op
kunstreis en zo voor en na nog bezig
met zijn eigen documentatie over
Friese schilders, volkskunst, merk
lappen (want die gegevens moeten
nog wel eens worden geschift).
"Dat het tijd zou kosten, dat was
duidelijk. Er moest zoveel gebeu
ren. En strijd? Het woord klinkt wat
hard. Maar er moest in elk geval
voor de bloei van het museum wor
den gevochten. Neem alleen de fi
nanciële middelen. De provincie
gaf 7500,- per jaar. Leeuwarden
200,-. De leden van het Fries Ge-
Dr. Wassenbergh, anno 1936, toen
hij als directeur in 't Frtes Museum
begon.
nootschap betaalden voor hun lid
maatschap 7.50. Laten we zeg
gen, dat van hun kant een ongeveer
even groot bedrag binnenkwam als
van de provincie. Dat was het dan.
Op een andere manier was en werd
het Fries Museum natuurlijk wel
rijk. Het heeft in de loop van zijn
bestaan bijzonder belangrijke
schenkingen gekregen. Die toe
vloed werd langzaam minder. Dat is
te begrijpen. Hoewel er regelmatig
belangrijke zaken binnen zijn ge
komen. Maar als het dan van belang
was voor het museum en voor Fries
land, dan moest het ook goed wor
den gepresenteerd. En wanneer er
dingen te koop werden aangeboden,
die het museum toch wel in zijn
collectie zou moeten hebben, dan
moest er ook dikwijls een gevecht
worden geleverd. Want met onze
financiën kon je niet zo best uit de
voeten bij aankopen. Ik heb dan ook
heel wat moeten schooien.
Een ander punt was de conceptie
van het Fries Museum. Het was
voor een deel in 1936 nog een mu
seum in Friesland. Met heel veel
Friese elementen, maar niet met een
eigen Fries gezicht. Heel goed was
de archeologische afdeling. Veel
van wat er in de terpen was en werd
gevonden (en niet alleen in het ter
pengebied) kwam naar het Fries
Museum. Een figuur als mr. P. C. J.
Boeles stond daar borg voor. Dat
was wel in orde.
Maar op mijn eigen terrein, de
schilderkunst? Daar was wel het een
en ander te doen. Er waren schilde
rijen. Onder anderen een collectie
uit de tweede helft van de vorige
eeuw. Het was een legaat van een
verzamelaar uit Leeuwarden. Zo'n
verzameling kon je in elk museum
in de provincie verwachten. Maar
een Fries karakter? Nee, dat niet.
Zulke portretten hingen wel in het
museum. Portretten van bekende en
minder bekende Friezen. Daarmee
hield het verhaal dan wel op. Dat
klinkt niet als een verwijt. Niemand
in Friesland wist het fijne van die
portretten uit de zestiende eeuw.
Maar ze waren mijn studiegebied.
In 1935 promoveerde ik aan de Pa-
rijse Sorbonne op een dissertatie
over de Friese portretkunst in de 16e
eeuw. Ik had de schilder Adriaan
van Cronenburgh opgediept. Ik had
andere meesters uit die tijd leren
kennen, tijdens al die bezoeken aan
openbare en vooral particuliere ver
zamelingen, in Friesland, maar ook
buiten Friesland tot in België, Enge
land, Spanje. Ik moest me daarbij
zelf maar redden, geholpen door de
gastvrijheid en de belangstelling
van gastheren en gastvrouwen.
Maar je moest zelf kijken en zelf
fotograferen. Meteen lamperbij. In
de moeilijkste standen en op de
vreemdste plaatsen. Soms lukten de
foto's wonder boven wonder. En
soms waren ze niet veel zaaks.
der Kooi een proefschrift van mijn
opvolger is.
Nu kun je je als directeur van een
fors museum en met een kleine staf
niet de weelde van één specialisatie
veroorloven. Het is ook de charme,
dat je alles onder ogen krijgt en van
alles moet weten. En zilver, volks
kunst, costuums en noem maar op,
het zijn prachtige onderwerpen,
waarin het Fries Museum steeds
meer een Fries Museum is kunnen
worden.
vervolg op pag. 21
Die Friese schilderkunst, daar zat
heel wat meer in dan het Fries Mu
seum toen kon laten zien. Je gaat er
dan ook mee door. Loop maar door
het Fries Museum. De Van
Cronenburgh-kamer: zestiende
eeuw. De grote schilderijenzaal:
schilderkunst uit Friesland van de
zeventiende eeuw. Twee kleinere
kamers: Willem Bartel van der Kooi
en zijn school, eind achttiende, be
gin negentiende eeuw. Dan is het
plezierig dat er eens een tentoonstel
ling in het museum is geweest over
Friese schilderkunst tussen 1750 en
1850, met toch Van der Kooi als de
hoofdfiguur en dat er nu over Van
En het Fries Museum in 1936: "mooi, maar wel een wat onderkomen
boeltje