MOORDAANSLAG BIJ HET KANAAL
BRENGT STAD IN REP EN ROER
DE VERKRACHTING LIEP UIT DE HAND
7
DOOR
FENNO L.
SCHOUSTRA
Akke Kobus, rechts op deze foto, met een vriendin.
Even in de twintig was de opperman
en metselaar Jan van Arnhem uit
Driebergen en hij had al tweemaal
in de gevangenis gezeten, toen hij
trachtte een karrijder te doden. Hij
reed mee met de man en voorzag het
plotseling op z'n geld: met een
vlijmscherp mes stak hij zijn slacht
offer in de keel, waarna hij vlucht
te, omdat hij mensen hoorde.
Voor deze poging tot doodslag ver
oordeelde de rechtbank te Utrecht
hem tot zeven jaar, door te brengen
in de gevangenis in Leeuwarden.
Hier was hij erg vlijtig en gewillig
en gedroeg hij zich zo goed, dat hem
een deel van de opgelegde straf
werd kwijtgescholden: op 30 maart
1905 stond Jan van Arnhem weer
als vrij man buiten de poort van het
sombere gebouw op het Blokhuis
plein.
ZUINIG
Omdat hij tijdens zijn gevangen
schap erg zuinig was geweest, kon
hij zich als heer gaan kleden, maar
z'n uiterlijk had hij niet mee - hij
was het type van een sterke beer,
slechts een meter drie en zestig
lang, breed en gezet en hij had een
wreed hoofd met een lange en brede
neus en een kleine mond.
Hij ging nu niet naar het Utrechtse
terug, maar zocht werk in Leeuwar
den en vond dat aan het Nieuwe
Kanaal, waar juist de kachelfabriek
van de firma Faber en Zeilinga werd
gebouwd. De heren Faber en Zei
linga zelf woonden in twee belen
dende panden naast de fabriek aan
de Emmakade.
Jan van Arnhem, die zelf in de kost
kwam bij de weduwe Heeringa in de
Fabriekssteeg, deed zijn werk goed
en hij had zich kennelijk voorgeno
men z'n leven te beteren.
Trouwens, tegen kennissen, die wel
wat meer van hem wisten, zei hij
soms: ,,Als ik het groothuis - de
gevangenis - voorbij kom, dan tril
ik".
Z'n kosthuis werd altijd op tijd be
taald, in de omgang was hij beleefd
en vriendelijk, hij maakte geen mis
bruik van sterke drank en hij kon
goed opschieten met de andere
kostgangers; kortom, er leek met
Jan van Arnhem niets bijzonders
aan de hand.
Al was hij dan wel eens wat
schuw, maar dat kon een gevolg van
zijn verleden zijn - wie er voorzich
tig naar informeerde kreeg te horen
dat hij aan het vechten was geweest
met iemand die hem geld schuldig
was.
In zijn vrije tijd las Jan veel, tot hij
verkering kreeg! Hij maakte
kennis met de beide dienstmeisjes
van zijn bazen, Marie Terpstra, die
bij de familie Faber werkte en Akke
Kobus - oorspronkelijk uit Garijp -
het meisje van de familie Zeilinga -
met Marie raakte het aan.
GROTE MOND
Marie kwam er wel achter, dat haar
vrijer gezeten had, maar wat hij pre-
•cies op zijn kerfstok had hoorde ze
niet. Ze wist alleen, wat Jan zelf
heel openhartig vertelde: dat hij
eens in een driftbui een makker met
een bijl had verwond en niet zo licht
was gestraft, omdat hij nogal een
grote mond tegen de rechters had
gehad...
Het jonge meisje dacht er verder
niet over na; het leek haar een aan
nemelijk verhaal en op Jans gedrag
viel nu niets aan te merken, hij wist
zich altijd goed te presenteren en
was nooit onbeschaafd.
Toen het werk bij de kachelfabriek
was gedaan kreeg Jan van Amhem
een baantje op de Strocartonfabriek;
de verkering raakte er natuurlijk niet
door uit.
Op de veertiende december. Jan
was net acht en een halve maand vrij
man, gingen de beide geliefden 's
avonds de stad in. Ze deden wat
V 1
- W-. M':
i' -
boodschappen en zaten tot om
streeks half tien bij de ouders van
het meisje op het Zaailand. Toen
gingen ze naar huis. Marie vertelde
nog, dat Akke deze donderdag-
uitgaans-avond ook de stad in was
om een bontje te kopen, maar dat
was nieuws, waar Jan amper aan
dacht aan schonk.
Voor het huis,van de familie Faber
namen de jongelui, klokslag tien
uur. afscheid van elkaar. Heel fat
soenlijk en zoals het hoorde - Jan
had nog wel eens voorgesteld "on
fatsoenlijke handelingen" met haar
te doen, maar dan had hij er altijd bij
gezegd, dat het vrijwillig moest ge
beuren en niet met geweld.
Nauwelijks had Marie Terpstra de
deur achter zich dichtgetrokken, of
daar zag Jan van Amhem in de verte
Akke Kobus aankomen. Hij liep het
meisje tegemoet en bij de bosjes,
ongeveer op de plaats, waar de Pie-
ter Feddesstraat op de Vredeman de
Vriesstraat uitkomt, ontmoetten de
twee elkaar.
Nadat Jan had geïnformeerd, of
Akke nog een bontje had gekocht,
greep hij haar plotseling bij de hals,
duwde het meisje een doekje op de
mond en smeet haar op de grond.
Een moment was het kind verlamd
van schrik, toen begon ze zich
krachtig te verzetten en riep ze om
hulp. De aanrander, die met zijn ene
hand onder het meisje bekneld was
geraakt, haalde met de andere hand
een knipmes uit de zak, opende het
met de tanden en stak het slacht
offer driemaal in de keel!
,,Help, oh Jan, een mes..." riep het
meisje, terwijl ze overeind kwam en
zag, dat haar aanvaller het hazepad
koos.
Zwaar gewond pakte Akke Kobus
nog haar hoed en bontje van de
grond en strompelde toen naar het
huis van de familie Zeilinga, waar
alles inVep en roer kwam, toen ze
besmeurd met modderen bloed, aan
de deur verscheen.
,,Wat is er nu gebeurd?" vroeg de
heer Zeilinga geschrokken.
,,Ik kan het niet zeggen, ik kan het
niet zeggen" stamelde het meisje.
„Maar wie heeft dat gedaan?"
„Jan Jan van Amhem"
„Dat kan Jan niet gedaan hebben!"
reip Marie Terpstra, die ook toe
snelde op het gerucht.
„Ja," kreunde Akke, „hij heeft het
wel gedaan
LEVENSGEVAARLIJK
GEWOOND
De heer Zeilinga riep direct hulp
van politie en artsen in - een uur
later liep dokter Van Eden 't slacht
offer overbrengen naar het Stads
ziekenhuis, waar dokter J. A. Ro
mer haar behandelde. Hij consta
teerde levensgevaarlijke verwon
dingen, doordat o.a. de luchtpijp
was doorgesneden.
De politie die tegen twaalven bij de
familie Heeringa in de Fabrieks
steeg de trap opstormde, vond Jan
van Amhem niet thuis - de vogel
was gevlogen, waar zou hij zijn?
vervolg op pag. 9
De Emmakade in het stille Leeuwarden van vroeger, waar de tragedie van Akke Kobus zich voltrok.