HEEL VREEMDE GEWAARWUDDING VOOR KEES DE ZEEMAN Door't Kleine Krantsje steeds weer in aanraking gebracht met het ver leden groeit onwillekeurig de be hoefte ook eens wat op papier te zetten; dat zal ik proberen en ik richt me dan op de omgeving van het vroegere Pietersburen aan het Zuid- vliet. OPHAALBRUG Van het hele Zuid vliet weet ik trou wens nog verschillende dingen, zo als het kroegje van Spieksma ('Spiek') bij de ophaalbrug, Mol- lema, de aardappelhandelaar, de pakhuizen van Huisenga, Mellema, de slager, al eens eerder vermeld, natuurlijk Opoe en Opa Van der Laan en niet te vergeten de potten bakkerij, waarin later de distilleer derij van Bokma is geweest. Dan had je er nog slager De Vries, de bewaarschool en dan kom je zo langzamerhand in de buurt waar mijn eerste vijftien levensjaren zich in hoofdzaak voltrokken. De zoge naamde Nieuwe Brug was er nog niet en halfweg het Vliet was nog een ophaalbrug. Bij de Jacob Binc- kesstraat een sloot; op het hoekje is later nog een Albinowinkel ge weest. De Bote van Bolswertstraat was nog een smal straatje; Oom Hendrik woonde daar. Rechts was nog een soort hofje met een paar huisjes, terwijl tussen het Vliet en de Willem Loréstraat de Cichoreibuurt was. Op het hoekje van het Zuidvliet en de Bote van Bolswertstraat was een winkeltje van de weduwe De Rui ter. Oom Hendrik, weduwnaar, is later met de dochter getrouwd en zo hadden we weer een tante Wiep. Verder langs het Zuidvliet kreeg je de Zoutkeet, een steeg met op het hoekje een winkeltje, ik meen dat er een Vijver in zat. Even voorde trap- kebrug was nog een steeg met een soort hofje, dat weer aansloot op de Cichoreibuurt. En dan was er volgens Vader een sloot waar later de zogenaamde nieuwestraat is gekomen. Dan be gon het laatste streekje voor Pie tersburen, waar ik de eerste vijftien jaar heb gewoond. Vlak voor Statema, machinefa briek, was het poortje, waar je door kon om via twee straatjes in de Willem Loréstraat te komen. Ook kon je, net door de poort, linksaf door een steeg achter de fabriek langs in de Straat van Welgelegen komen. Voor de fabriek lanes het Vliet kwam je weer bij een paar wonink jes; dat was woonde daar en niet te vergeten Pliesie Verbeek. Helemaal aan de andere kant Teyema de fietsmaker. Terugkerend naar het Zuidvliet, even voorbij de Zoutkeet Siegersma de brandstofhandel, Leyenga, Spoelstra en dan kwam de groente een regenwaterbak voor de deur, ook woonde daar de brugwachter van de trapkebrug. Aan de andere kant de wed. Kra mer, moeder van de later bekende schaker Haye Kramer. Als kind was hij veel ziek en bedlegerig. Menig maal heb ik bij hem gezeten te dammen, dat deed hij nl. eerst, maar ik had nooit een schijn van kans. zo'n beetje de achterkant van het oude buiten Welgelegen, waar later de brandstoffenhandel van Hummel kwam. In die huisjes woonde een Haringsma en nog een Jonker; de vrouw van deze laatste was erg klein en werd dan ook Kleine Pietje genoemd. Ook verschillende bewoners van het Vliet, naar de kant van de stad toe, kan ik me nog herinneren, zoals Pieter Hovinga, daarachter woonde volgens mij Procé. In de Bote van Bolswertstraat mijn oom Hendrik, v. Gelder en op het hoekje van de Cichoreibuurt de familie Onclin. Een zoon daarvan was Zwarte Harm, later fietsoppasser. Dan had je in de Cichoreibuurt Jochem, van achternaam mij niet bekend, maar in de volksmond was het Jochem met de bult. Ook Halbe v.d. Veen winkel van Sikke Brouwer. De na men van zijn kinderen kan ik me nog wel herinneren, Annie. Trijn tje, Gerrit en ik dacht Eppy. Op het hoekje van de Nieuwestraat de autosloperij van Willem Faber en Siep Riedstra, die er later uitstapte. TRAPKEBRUG Gaan we even rechts af de straat in, daar langs konden we achterom in huis komen door de z.g.n. loods, een soort achterhuis. Verder woon de er nog de fam. Mijnheer, Sonne- ga en Lichtendaal. Een van die hui zen, ik dacht het laatste, had nog Zijn broer heette Hibbe en z'n zuster Jantje is later getrouwd met Willem Delgrosso. Ja en dan het laatste stukje, eigenlijk een beetje apart strookje huisjes met aan de waterkant een z.g.n. bleek. Wel was er veel verloop van bewo ners, maar ik herinner me nog goed de fam. Ronner, later kwam op het hoekje Rademaker wonen en een Duits echtpaar heeft er nog ge woond, Haupt was de naam, hij was geloof ik molenaar bij Koopmans. Verder nog v. Gelder, later woonde er hun dochter Jantje, die getrouwd was met Cor Post, een oud Leeu warder voetballer. Dan kwam ons huisje en daarnaast woonde de fam. Huisman, hij was kleermaker en zat meestal boven voor een soort openslaand raam te werken. Ja en dan kwam de hooi- en stro- handel van Schat. Later, na de brand, is oom Klaas Bos er voor zich zelf begonnen en het was een feest als we mee mochten rijden op de paard en wagen. Op de duur is het pand met de achterliggende schuren bij Statema getrokken. Bos ging naar de Willem Lodewijkstraat en Menger, die baas was bij State ma, kwam in het huis wonen. KIPPESLACHTERU In het laatste pand voor de poort woonde Drijfhout de brandstofhan del. Op de wal stond nog een groot stenen hok. Voor Drijfhout is er nog een kippeslachterij, ik dacht van Efdé, in geweest. En ook nog een bakkerij. Daar werkte als venter kleine Koster, menigeen zal zich die kleine kerel nog herinneren. Hij kwam wel eens bij ons thuis, een aardig kereltje maar met een vrese lijke dorst, en dan was de straat te smal. Maar dat beeld zag je in die tijd wel meer. Dan de poort door, maar daar woonden er teveel om alle namen te onthouden. O.a. Noordbruis, de groenteboer, Hemminga, de bak ker, die man rook volgens ons altijd naar vers brood. De familie Wester hof, Thijs is nog een oude school kameraad van me geweest. En we hebben samen nog wel eens het een en ander uitgehaald. Zoals 's win ters sneeuwballen door de schoor steen van beurtscheepjes gooien en dan maken dat we weg kwamen, want als ze je te pakken kregen, nou dan kon je op een paar opdonders rekenen. En niet thuis komen jan ken, want dan kreeg je er nog een bij. Verder in de buurt woonde nog Keimpe Vlietstra. De steenhouwer Hutting en helemaal op het eind op het hoekje van de Willem Loréstraat de brijkokerij van Teakema. Oom Jan liep altijd met de kar, maar wij haalden de süpenbrij altijd van huis. Zaandyk S. v. d. Laan Kees was zeeman en achtentwintig jaar. Kees was stuurman op een kuster, een houtboot, zogezeid. Dat betekende vare naar de Oost zee, waar in havens in Noorwegen en Zweden en Rusland hout inladen wudde om et in Rotterdam of Am sterdam of Harlingen weer te los sen. Kees was, wat ze in boeketaal noe- me, een rondborstige zeeman, een ridder zonder vrees of blaam. Kees was een kerel van stavast, van: een man, een man, een woord, een woord, kortom, een kerel die je vertrouwe konnen. En omdat Kees zo was, meende ie welles dat een ander oek zo was en zo kwam et dat ie een onbeperkt vertrouwen in Boukje had, waar ie voor twee jaar in alle eer en deugd met trouwd was. Boukje was zesentwintig, een knap pe, zeer levenslustige jonge vrouw met mooi blond haar en met van die blauwe pretoogjes, waar menig man niet onwelgevallig zien oog op valle liet. Dizze roos had Kees weten te pluk ken en hij was er geweldig trots op. Twee jaar alweer, alweer twee jaar trouwd, docht Kees, toen ze op een nacht op de Noordzee voeren op egnaarHarlingert Dat was dizze keer een bof waar ze gien een van allen op rekend had den. Oorspronkelik zuden ze naar Rot terdam vare om daar et hout te los sen, maar onderweg, op de terug reis naar et geliefde vaderland, had de kaptein van de rederij bericht kregen dat de lading hout in Harlin gen lost wudde must. Dat was voor de bemanning een metvaller, dat betekende een dag eerder tuus, dat betekende morgen avend al bij moe ke de vrouw tuus. Zu het eén zeeman oek nog es een butenkaanske, is 't niet zo. Wat zu Boukje raar opkieke, ha, ha.. Nou, Boukje keek raar op, dat kan ik je wel verzekere. We late Kees nou even rustig op zien skip en we gaan ons even bezig houwen met die levenslustige Boukje. En as ik zeg levenslustig dan bedoel ik dat oek helemaal. Boukje trilde bij tieden van levens lustigheid. En dat was eigenlik oek gien wonder. Ze was jong, ze had een goed fi guur, ze was blond, ze had een paar blauwe pretoogjes en as ze over de Voarstreek dartelde met dat leuke hoedsje op die blonde krullen, of ■over de Nijstad of de Wuddemer- diek, dan wist ze zeker dat ze nake ken wudde deur menige man. Van oudsher hewwe mannen dat daan en meestal alleen maar om et gezicht van een leuke jonge vrouw, zonder bijbedoelingen. Maar Kees, na maanden op zee, op weg naar de vrouw Soms loopt er een tussen en die kiekt en die kiekt met bijbedoelingen. En dat is heel wat anders. En, el mul onder ons blieve want een einder het der niks met nodig, maar onder ons gezegd en gezwe gen, Boukje was een bitsje zwak van vlees en heur geest was soms, ik zeg uutdrukkelik soms, gewillig. En nou gaan we terug naar de Noordzee waar Kees op de brug van de kuster naar de sterren ston te kieken en onderwiel zich ston te verlustigen an et weerzien met Boukje. Zien Boukje. Allied, as ie wegging, zei ie wan neer ie weer tuuskwam. Daar kon ze op rekene en daar re kende ze oek op. Dizze keer rekende ze der oek op en laat ze nou nèt dizze keer weer zo'n moment hewwe dat ze last had van dat zwakke vlees en een gewillige geest had. De kuster koerste naar Harlingen waar de mannen in de morgen an- kwammen en teugen de avend klaar waren met et lossen van de lading hout. Kees stapte op de trein naar Leeuwadden, naar Boukje. zien Boukje. Ongeveer een uur later deed ie et hekje open en toen de voordeur. Bist er in Bouk, riep ie met een stem of ie nog op de brug ston. Hij hoorde niks, maar boven op de slaapkamer schrokken twee perso nen zich dood. Daar lag Boukje op bed met een vreemde snuiter. Beide poedelnaakt want et was nog al warm weer. Toen Kees niks hoorde gong ie de trap op om zien uniform uut te doen en wat anders an te trekken. Et is host niet te beskrieven wat daar in die slaapkamer gebeurde, nadat Kees de deur open deed, maar ik zal et probere. Kees leek op dat moment wel een stier in een Spaanse arena. Hij raasde en tierde en sloeg eerst die nakende kerel de slaapkamer uut en de trap af waarbij die kerel met een bebloede kop en een ver- stuukte enkel op de grond terecht kwam. Zo goed en zo kwaad as et ging trok ie wat kleren an die em achterna smeten waren. Hij wist niet hoe gauw ie weg komme must. En onderdehan was Kees met Bouk je bezig. Hij sloeg ze links en rechts en bont en blauw en groen en geel en wat ie der in zien drift uutgooi- de nee, dit is een fetsoendelik blad, dus dat zeg ik niet. Eindelik was ie uutraasd en beiden lagen ze op et zondige bed. Hij doodmoed van et razen en tieren en zij met één oog volkomen dicht, een opgezwollen wang en vedder vol plekken met alle kleuren van de regenboog. vervolg op pag. 9

Historisch Centrum Leeuwarden

’t Kleine Krantsje, 1964-1997 | 1980 | | pagina 7