Friesland Bank
Uw eigen bank
Lezers klommen in de pen
PANTSJE KOFFIE
Eindelijk is hij dan toch te voor
schijn gekomen. De heer Brinck
schreef in 't Kleine Krantsje num
mer 399 over Pantsje Koffie. Die
had ik al lang gemist, wanneer in de
krant de bekende typen van vroeger
ter sprake kwamen.
Pantsje Koffie woonde in de Kei-
zersbuurt op het achterste streekje in
het eerste huisje. Zijn eigenlijke
naam was Bos en hij liep met een
koffertje langs de deuren te venten.
Hij is nu al jaren dood. Op het zelfde
streekje woonde ook Slanke Wil
lem. Diens achternaam weet ik niet
meer, maar wel weet ik, dat hij al
tijd last had van een droge keel en
een immer wankele gang. Hij
woonde er met zijn moeder waar hij
gek op was.
Theun de Bruin, de oud voetbal
ler en kaatser is er ook geboren en
getogen. Hij was kameraad met
Fekke Bouma en als er wat was uit
gehaald, was - volgens Theun - al
tijd Fekke de schuldige. Eens kwam
Theun zelf met de broek vol thuis en
toen zijn moeder vroeg: "Hoe komt
dat nou, Theun", kwam, als altijd,
het antwoord: "Dat het Fekke
deen
Leeuwarden
P. Visser
De Keizersbuurt had vroeger
geen eigen huisnummering, maar
nummerde op het Zuiderplein.
Vijftig jaar geleden woonde er
volgens het adresboek in het pand
Zuiderplein 55 een venter S.G.
Bos. Kan dat Pantsje Koffie zijn
geweest?
Red. 't KI. Kr.
DE LANDEN IN
Als jongens gingen wij met een
clubje de landen in met onze pols
stokken op de schouders. We daag
den elkaar uit om brede sloten te
nemen. Bij de Bokkeboer op de
Groningerstraatweg liep een heel
brede sloot voor de boerderij langs.
Niemand durfde er over. Maar er
was één in onze ploeg, Frans
Boersma (de eerste doelverdediger
van Rood Geel), die zou het wel
even doen.
Nu sprong hij altijd zogenaamd
zonder handen. Dan werd de pols
stok los tegen de wal gezet en met
een stokje o: z'n plaats gehouden.
Frans n.\m dan een aanloop, greep
deed me wel wat, dat ik nooit wat
kon vinden.
Eens moest ik een boodschap doen
bij een kruidenier op het Oldegali-
leën, toevallig ook een Faber. Toen
ik daar in de winkel stond zag ik een
glazen bak met eendeëieren op de
toonbank staan. Terwijl Faber nog
van achteren moest komen pikte ik
gauw zo'n eendeëi.
Thuis vertelde ik vader, dat ikeen ei
had gevonden. Hij geloofde het di
rect eigenlijk al nieten hij vroeg me,
waar ik het gevonden had. ,,In het
land," zei ik.
,,Niet in de wal?" vroeg vader.
Toen bekeek hij het ei en zag,
dat er een stempel op stond! Ik op
m'n lazerij. Maar het ergste was,
dat ik dat ei weer terug moest bren
gen. Ik heb later nooit meer eieren
gepikt.
Leeuwarden
BEURSFOTO'S
Jan Faber
De belvédère in 't Bos van Ypey:
hele attractie
de pols en sprong. Terwijl hij deze
keer de aanloop nam en bijna de
pols te pakken had, woei de stok
opzij en Frans liep pardoes de
plomp in.
We waren veel in 't veld. Vaak
was ook Frans Fergonet mee. Die
leerde voor schoolmeester, maar
helaas was hij later in de oorlog
goed fout. Hij wist ons veel te ver
tellen van wat er in 't veld groeide
en in de sloten leefde. De sloten
waren toen nog zo helder, dat we er
gewoon uit dronken, wanneer we
dorst hadden.
Eerst liepen we vaak naar de Grote
Wielen en gingen er zwemmen. Het
rook daar lekker naar kalmoes. We
zochten langs de kant zogenaamde
kattekloten, die er groeiden en hol
den die uit om er pijpjes van te ma
ken.
Waren we uitgezwommen, dan lie
ten we ons door de zon drogen in het
lange gras. Kwam er weer een
ploegje jongens uit Leeuwarden bij,
dan was het al gauw: „Hoe is het
water?" „Nou, lekker jong!"
Dan die jongens al gauw de kleren
uit. Maar ook wij doken er weer in.
Moe maar voldaan ging dan 's
avonds de hele ploeg weer lopen
naar huis terug.
We liepen vroeger trouwens veel.
Fietsen hadden we niet. Soms lie
pen we de hele Canterlanden om.
Eerst naar Zwartewegsend, dan via
Giekerk en Lekkum weer terug. Dat
was dan in onze ogen een hele ont
dekkingstocht.
Tussen Tolhuis en de eerste hoge-
brug was aan de rechterkant een
brede berm met bosjes en kreupel
hout, wel een meter of zes breed.
Hierin vonden we dan sigaretten-
meiken, lucifersmerken en slakke -
huisjes. Wat kon je als kind door
zulke kleinigheidjes gelukkig zijn!
Als je dan laat in de middag honge
rig thuis kwam had je er geen aar
digheid aan om nog kattekwaad uit
te halen. Maar meen niet, dat we
toen zulke lieverdjes waren - daar
schrijf ik later nog wel eens over.
Vaak liepen we ook naar het Bos
van Ypey bij Zwartewegsend. De
grot daar was voor ons iets gewel
digs en dat kijkje naar de kluizenaar
of de belvédère. Voor al dat moois
hadden we best een vijftien kilo
meter lopen over.
Ook gingen we vaak eierzoeken,
maar we vonden nooit wat. Ging ik
met mijn vader uit eierzoeken, dan
vond hij ze wel, maar ik niet. Het
Weer. als vanouds met veel ge
noegen 't Kleine Krantsje gelezen.
Naar aanleiding van een artikeltje in
nummer 398 betreffende beursfo-
to's kan ik u mededelen dat mijn
vader, Titus Hoogslag, jarenlang de
Secretaris van de Beurs- en Waag-
commissie is geweest, terwijl mijn
grootvader als secretaris de opening
van het Beursgebouw in 1880 heeft
medegemaakt. Het jubileum (50-
jarig bestaan van het gebouw) in
1930 was een geweldig feest, ter
gelegenheid hiervan zijn er drie
bronzen deuren aangebracht, ge
schonken door gezamelijke beurs
bezoekers. Alle foto's, kaarten, cir
culaires, menu's op dit jubileum
betrekking hebbende heeft mijn va
der verzameld, ineen album geplakt
en dit album bevindt zich in het Ar
chief van de Gemeente Leeuwarden
stadhuis.
Hier is dit ongetwijfeld in te zien.
Ik hoop de heer Miedema met deze
mededelingen van dienst te zijn ge
weest.
Zwolle
J.H.B. Hoogslag
OUDE BEGRAAFPLAATS
Met heel veel plezier lees ik
steeds weer 't Kleine Krantsje en zo
ook de verhalen in de laatste num
mers over de Oude Begraafplaats
aan de Spanjaardslaan. In nummer
398 stond er weer een ingezonden
stukje in en wel van mevrouw T.
van Beusekom-Sierksma.
In de eerste plaats vind ik het ook
intriest dat een dodenakker er zo bij
ligt (op de afdeling waar mijn
grootvader ligt zijn maar twee gra
ven, die onderhouden worden) maar
in de tweede plaats vond ik het zo
leuk om de naam van Trijntje
Sierksma weer te zien, die met mij
op de Mulo was aan de Wissedwin-
ger in de jaren '34/'35. Een school
met fijne herinneringen, die ik he
laas in 1935 moest verlaten wegens
oververplaatsing van mijn vader.
En nu nog even over Evert Zand-
stra; daarvan hing een groot portret
in de zaal van "Excelsior" Oldega-
lileën en daar zong het kinderkoor,
Jong Excelsior en die beeltenis van
Zandstra met een grote baard heeft
ook op mij altijd veel indruk ge
maakt. Ik was lid van het koor. Ik
weet niet of u nog belang heeft di
rect bij schoolfoto's, maar ik ben
nog in 't bezit van een foto van de
Mulo uit de jaren '34/'35 met de
klas waar o.a. Trijntje Sierksma op
staat, maar misschien kunt u ook
nog wel jaren vooruit met de school
foto's.
Hartelijk dank voor al die beelden
uit mijn kinderjaren.
Annen K. Bouwkamp-de Boer
Wij willen altijd graag oude
schoolfoto's ontvangen, maar we
moeten wel een voorwaarde
stellen: zeker tachtig tot negentig
procent van de namen van de
leerlingen moeten bekend zijn.
anders zijn er hooguit maar en
kele lezers in een dergelijke
publicatie geïnteresseerd.
Red. 't KL Kr.
Men kent er de Friese
verhoudingen en is bereid
plaatselijke en provinciale
belangen te dienen.
Zandstra-met-de-baard: "veel in
druk op mij gemaakt"Dit is zijn
graf op de Oude Begraafplaats.
SPORREL
Inde Gesprekken op de Brug in 't
Kleine Krantsje komt de naam voor
van Sporrel. Dat riep bij mij alle
maal herinneringen op. Toen ik
dertien jaar was verhuisden wij van
het Werkmanslust naar de Gronin
gerstraatweg, halfweg Tolhuis. Er
stonden toen nog veel grote iepe
bomen naast het fietspad.
Wij kwamen te wonen in een
streek nieuwe huisjes met een brug
getje over de sloot. Tussen hoge
wilgebomen lag daar het huisje
waar Sporrel woonde. Hier was ook
een groot wit pakhuis met op de
muur de tekst: Asdaline je ware
uierzalf. Er naast lag een stuk land
en daar had Sporrel van alles, kip
pen, duiven, konijnen, een grote
bok en dan nog Max, de hond. Als
Sporrel riep "kraaien", dan was de
hond niet te houden. Sporrel had
ook twee pleegkinderen, Appie en
Sietze. Dat waren kinderen van Jo
hannes Siderius, in zijn tijd een ge
weldige pikeur.
Sporrel was een man met een
grote mond, maar hij had een klein
hartje. Ongeveer één meter vijf en
tachtig lang met een rossige hang
snor. Ik was er als kind in huis en
heb er een mooie tijd doorgebracht
met Appie en Sietze. Sporrel is er
niet meer en ook Sietze niet - die is
gesneuveld als vliegenier in Indone
sië. Appie leeft misschien nog; hij
was ook een heel goede pikeur, net
als zijn vader.
Zaandam
MIEN OPOE
J.v.d. Woude
In een vroeger Kleine Krantsje zag
ik het sigarenwinkeltje van Hoitsma
afgebeeld en toen kwamen er herin
neringen boven. Mien Opoe woon
de daar schuin tegenover op de an
dere hoeke van de Bleeklaan.
Ik zelf woonde bij mien ouders in de
Jacob Binckesstraat. Elke middag
voor ik naar school ging moest ik
(wel eens met de smoor in) een
pantsje met warm eten naar mien
Opoe brenge. Op een keer bin ik
halfweg oppe Bleeklaan en daar
kom ik Bonne tegen. Hij zeit: „Wat
vervolg op pag. II.