NAAR HET BOS VAN YPEY TOEN DE POTMARGEBRUG WERD VERNIEUWD De nieuwe brug over de Potmarge - Uit zijn isolement van rustig, eenigszins afgelegen buurtje ge haald is nu de wijk, die zich daar uitstrekt tusschen Klanderij en Achter de Hoven, uit hun kalme stilte van den dommel tusschen de eenvoudige huisjes en de kleine bleekjes zijn nu de straten, waar op eens door-de-week het geluid van zware, rammelende wagens door davert, waar sjeuïg de zweep van den koetsier knalt, terwijl-ie lollig- gnuivend neerlacht van de steile verhevenheid van z'n bok naar z'n kennissen en klassegenooten, die in de rust van den zomerdag staan in de open deuren van hun woninkjes, of - vrouwen natuurlijk - die wat zit ten op hun stoel te naaien of te breien, onder 't af en toe kijken naar die drukte, die als met een bliksem slag de straatjes en de ruimte tus schen de huizen zet vol gejacht en geklaterHet is hier de buurt waar de goudsbloem tegen de don kere geveltjes, in stille hoekjes soms, welig tiert, als een onver wacht geblink tusschen wel wat vale triestheid. Met teere zorg, in hoek jes van de bleekjes, zijn de viooltjes geplant en ze willen hier groeien, waar ze, mèt de goudsbloemen, over afstanden de heele schoonheid zijn. Tot we plots verrast worden door een plek, waar de een of andere bloemenkunstenaar een waren bloementuin heeft gefokt, de hemel weet met hoeveel vlijten verlies van daguren: breede, aan tropen herin nerende varens, geraniums, twin tigtallen van potjes vol precieuse bloemekes, zoo maar voor den greep, waar de eerste de beste on verlaat bij donker maar een buit zou kunnen weghalen. Het spreekt van- Vijf en zestig jaar geleden, in 1917, werd er een nieuwe brug gebouwd over de Pot marge bij het Zuiderplein. Er kwam toen een hulpbrug tussen de Klanderijstraat en de Keetbuurt en alle verkeer werd door de anders zo rusti ge Klanderijbuurt geleid; een hele belevenis voor de bewoners van toen. In een oude krant vonden wij dit verhaal over die plotselinge verandering - het leek ons leuk toe het even voor onze lezers over te schrijven. zelf, dat hier geen onverlaten wonen en, in normale omstandigheden, ook geen onverlaten komen. Laat ons hopen, dat deze plotselinge verlegg'ng van de verkeerbedding dezen bloemenkoning ook geen parten speelt Dichtbij stroomt, traag, vies en droevig - zooals het een eeuwen oud, in het ontzaggelijke verleden geboren water past - de Potmarge. Wat meeuwen krassen er repwie- kend overheen. De Potmarge heeft rimpels op het gelaat - zooals we van 'n stokoude mogen verwachten. Het water heeft bétere tijden ge kend, dan tegenwoordig. Toen han del en verkeer er blij mede varen, en breedlijvige binnenschepen er stout over voeren, tusschen de Friesche beemdendoor. Wat blijft er overop deze wereld van roem of grootheid. Een gore aschbelt heeft de stad aan haar boorden aangelegd. Afval ligt er jaar in, jaar uit te rotten. Het weggeworpen vuil der stadsbevol king wordt er nijver bewaard. Ge kramde potten, gebroken glazen, roestig ijzer-allerlei nietswaardige rommel. Toch moet de Potmarge op haar ou den dag nog wat beleven. Over haar groenig-vuil, verlept aangezicht zijn arbeiders ijverig in de weer met het aanleggen van een nieuwe brug. En ziedaar nu de reden, waarom de verkeersbedding tijdelijk moest worden gelegd door deze rustige buurt, waarom een ieder zijn weg zoekt over de twééde brug, die, tij delijk natuurlijk, Klanderijstraat en Keetbuurt zoo keurig verbindt. Het was er gisteren een geflaneer, dat deed denken aan de Kalver- straat. En in hun bleekjes, voor de huizen, keken de menschen het aan. Zacht dreinde een mondharmonica van een jongen een zeurig wijsje door een straatje. Een paar konij nen, de spitse snuitjes gedrukt tus schen de tralies, schenen er trekke bekkend naar te luisteren. Huisva ders lieten de rook kronkelen uit hun Zondagspijpje. En midden in de straatjonge moeders, met kinderen op den arm, in een clubje. Natuur lijk werd er geredeneerd over de kinderen. Opgenoemd de ouderdom (vervolg op pag. II) vervolg van pag. 1 kaar bij de han vast en zo liepen ze de donkere grot in. Overal zagen ze skimmen, over al hoorden ze gedempt praten en zacht gegiechel. Plotseling gebeurde er wat. Dri- kus liep teugen een paarke op dat in et donker ston te vrijen. Hé kanst niet uutkieke, riep de in zien liefde betuigingen gestoorde vrijer. Drikus skrok zo dat ie er zo gauw mogelik uut wu. Stil maar, zei Cecilia, ik zien de uutgang al. Even later stonnen ze weer in de butenlucht. Ze besloten om een bank op te zoeken. Vlak bij een sloot ston een bank en daar gingen ze op zitten en Cecilia pakte de karbies. Ze zaten nog niet goed en wel of er kwammen een paar eenden uut de sloot waggelen op de bank af, in de hoop wat te krijen. Drikus gooide een paar stukjes brood naar de eenden en in een ogenblik skarrelden er wel een stuk of tien bij de kienders te skooien om brood. Toen ze merkten dat ze niks meer kregen waggelden ze ach termekaar weer naar de sloot. Een oud echtpaar, beiden met wat kopen en dan gaan we naar de speultuun. Annie klauterde zo gauw as ze kon de trap af, maar haastige spoed is zelden goed. Op de onderste trede stapte ze mis en ze viel op de grond. Hest die oek zeer daan, vroeg Cecilia, toen heur zuske meer overeind krabbeld was. Nee, zei Annie en terwielze naar heur linker knie keek, die eigen lik toch wel een bitsje zeer deed, zagen ze allebeide dat de kous op de knie kapot was. Dat was oek wat. Dat ivas niet best. Maar ja daar was nou niks an te doen. Nou, kom maar met, dan gaan we eerst wat kopen en dan gaan we naar de speultuun. Bij de speultuun ston een ieskar- ke en daar kocht Cecilia voor et dubbeltsje dat ze van de ouwe vrouw kregen had, drie hoornts- jes van drie cent. Maar onder et zalige likken op heur hoomtsje kreeg Annie al maar meer piene an de knie waar ze zo raar op terecht ko men was. Bij inspeksie bleek dat de knie dikker wudde. De knie wud hele- Het Op de foto boven de Potmargebrug, zoals die was voor de verbouwing van 1917. Op de foto hieronder een blik op de Klanderijbuurt het is de Klanderijdwarsstraat, die we hier zien. Witte was aan de lijnhet begin van een nieuwe week. een stok lopend, kwam lang- zaam in de richting van de bank waar de kienders op zaten. De ouwe vrouw vroeg, magge wij even op de bank zitte? en toen dat met enig gesteun en gezucht gebeurd was bleek dat ze der met zien vijven op zitte konnen. Waar wone jimme, vroeg de ouwe vrouw an Cecilia. Op Werkmanslust. Zo op Werkmanslust. Hewwe jimme nog meer broer- kes en zuskes. Nog een zuske maar die is niet meer op skool. Cecilia pakte de karbies met inhoud en ston op. Annie en Drikus deden etzelfde. De kien ders zeiden dag teugen de ouwe man en de ouwe vrouw en de ou we vrouw zei, wille jimme wel een dubbeltsje van mij hewwe om wat te kopen? Nou, natuurlik wel. Zomaar een dubbeltsje. Ze wa ren de koning te riek. Ze bedank ten de ouwe vrouw en liepen in de richting van de belvedère. Boven op et platform konnen ze in de verte de Oldehove en de roomse toren en de gashouder van de gasfabriek zien. Oh, wat kon je hier ver zien, hé. Ik zien de Grote Wielen en de Kleine Wielen. Daar gaat de tram naar Leeuwadden. Wat liekt die nou klein. Toen ze een tiedsje boven op de belvedère staan hadden en er niks nijs meer te zien was, gingen ze de trap weer af. Cecilia en Drikus stonnen al weer op de grond en Annie was nog halverwege. Skiet es op, riep Cecilia, we gaan maal dik, weet je wat, zei Ceci lia, gaan zolang hier maar even op zo'n klapstoeltsje zitten dan wud et wel wat minder. En Annie deed wat heur zuske zeid had, die inmiddels met Drikus op de skommel op en neer zwaaide. En toen kwammen er een paar bekenden an. Late we de fiet sen hier maar neer zette, zei Gosse teugen zien zwager Sipke. Gosse en Griet en Sipke en Mar tha waren met zien vieren de Kanterlanden om fietst en wu- den even op Zwartewegsend zit te en wat drinke. Kiek nou es wie daar zit, zei Griet, op Annie wiezend. Terwiel de mannen een tafeltsje met vier stoelen opzochten, bekeken de vrouwen de kapotte knie van Annie. Wacht es, zei Griet, ik zal er een zaddoek om doen. Gosse had een grote rooie zaddoek en die knoopte Griet vakkundig om de zere knie. Binne Cecilia en Dri kus hier oek? Ja, die binne an et skommelen, zei Annie. Er kwam een kelner naar et tafeltsje waar Gosse en Sipke an zaten. Ze bestelden twee bier en twee tee en ja zei Griet breng oek nog drie glaskes limonade. Griet liep de speultuun in en liep geliek deur naar de skommel waar Cecilia en Drikus heerlik, onbekommerd aan et skomme len waren. Wille jimme wel een glaske limonade hewwe. Cecilia en Drikus zagen Griet en ze hielden direkt op met skomme len en gingen met Griet met. Nou, nou, wat een ongeluk met (Vervolg op pag. 12)

Historisch Centrum Leeuwarden

’t Kleine Krantsje, 1964-1997 | 1982 | | pagina 9