WANNEER OP ZATERDAGMORGEN 'T KLEINE KRANTSJE KOMT "OCH GEEF MIJ OOK EEN STUKJE. Bij ons kleppert de brievenbus nog. Zo ook op deze koude regenachtige zaterdagmorgen, 1 mei 1982. We liggen nog lekker onder de donzen dekbedden, als mijn man zegt: "Ik geloof dat de post er al is". Ik naar beneden, blij dat we niet aangewezen zijn op zo'n donker groen bakje aan een paaltje, dat de posterijen verplicht stelt, als je x-meters van de openbare straat af woont. Ja hoor, een handjevol rekenin gen over wegenbelasting en au toverzekering, een doktersreke ning, nog wat konvokaties van diverse verenigingen, de Leeu warder Courant en 't Kleine Krantsje, nummer 408. Gauw thee zetten, wat Zaterdag- se-Iekkernijen op een blad en met 't hele spul naar boven. De stapel post wordt met de thee aan "meneer" gepresenteerd, maar 't Kleine Krantsje houd ik achter. ONBEDAARLIJK LACHTEN Plotseling lig ik onbedaarlijk te lachen, verraad zodoende het achterhouden. "Och, geef mij ook een stukje". Even later lezen we elkaar grinnikend de mooiste stukjes voor. Van de bootavontu- ren van de heer Wouda Jr. van Tante Trijn onder een grote para plu op de voorbank van de boot. De kabeldraad van het "pontsje" in de schroef van de motor, met al die mensen op de walkant. Kostelijk, kostelijk! O ja, vroeger liep iedereen te hoop bij zulke akkevietjes. En die spanning, als je iets deed, wat je voor een ander niet wilde weten, (varen op zondag)! 'k Herinner me nog het volgen de: In begin jaren dertig, mocht ik vaak zondags met m'n vriendin netje mee. Haar ouders bezaten een mooie kajuit-motor-boot. Ze woonden op de Emmakade en we wandelden daarvandaan met haar vader en moeder naar de schiphuizen aan de Lange Negen. Bepakt met tassen proviand en zo'n stel van die blauwe emaille pannetjes in een houder. Gevuld mei grientesop (ze spraken fries) fleis ien sjuu en een allerheerlijk ste griesmeelpudding mei bei- sap. Aardappels en groente wer den aan boord bereid. VROUW IN MANNENBROEK Op één van die zondagmorgens liepen we voor het eerst allebei in een lange broek. We waren de Emmakade nog niet af, of om ons heen joelde een schare kinderen roepende: "Koekoek, koekoek, een vrouw in een mannebroek". Ik vond het erg akelig en zo kwamen we bij de "Poppebrug" over het Vliet. In mijn veralte- reerdheid bemerkte ik niet dat de brug net werd opengedraaid. Ik liep de "trapkes" van de brug op, juist op tijd pakte mijn vriendin netje me bij de arm. Anders was ik pardoes het Vliet ingestapt. HELE SPANNING 't Was altijd al een hele spanning voordat we goed en wel voeren. Bij de schiphuizen aangekomen, waar de corbolineum de lucht bezwangerde en het schemer donker met het zachtklotsende water onder de planken, vol ge heimzinnigheid en avontuur, mij soms de adem benam, bereikte de spanning weldra een klimax. De putsemmer maakte een hels geluid in de donkere waterput. De mandfles werd gevuld. We wiebelden over de steiger die aan stangen boven het water hing. Dan werden de deuren naar het vaarwater geopend. En net zoals Herinnering aan de vroegere 1 mei-optochten: de stoet arriveert op het Wilhelminaplein. gen. We sprongen over "slootsjes" en soms er ook wel in. De zondag werd telkens een feest. Totdat we huiswaarts keerden en bij de Spoorbrug dadelijk al met het thuisfront werden gekonfron- teerd. Als we moesten wachten tot de brug "open" ging, bereik- Op de Groene Deken leerde ik zwemmen de heer Wouda vermeldde, be gon bij ons ook het gestoei met de motor! Soms werd er zeer on christelijke taal gebezigd. Nu achteruit het schiphuis uitva ren, met een beetje geluk was de spoorbrug open en dan waren de grootste moeilijkheden over wonnen. Daarna zakte de enor me spanning en haalde ik opge ruimd adem en begon het onbe zorgd genieten. Wat leerde ik in die tijd veel over vogels en plan ten, over arm en rijk, over water, lucht en wind. Op de Groene Deken leerde ik zwemmen. We hadden "slaghou ten" en een tennisbal waar we eindeloos mee heen èn weer sloe ten ons allerlei opmerkingen over 't water heen, omtrent uit monstering van schip en beman ning. Daarna weer dezelfde ze nuwachtige spanning als we het schiphuis binnen voeren. Bruin verbrand en moe liepen we dan huiswaarts "de Poppebrug" over en langs de rij kleine arbei dershuisjes links van die straat, waarvan ik me de naam niet kan herinneren. ROETOE Daar woonde destijds een man, die we "Roetoe" noemden. Hij reed ons dikwijls in vliegende vaart voorbij in z'n invalide wa gen, die voortbewogen werd, door twee stangen vlug met de handen op en neer te bewegen. Langszij was een hond aange spannen, waar tegen hij dan Roe toe, Roetoe, riep. Ik was doods bang voor hem. Hij had nogal een vervaarlijk uiterlijk en naar ik me meen te herinneren, miste hij beide benen. Ik denk, dat het vreemde schouwspel me die angst inboezemde, want kwaad heeft ie, bij mijn weten nooit iemand gedaan. Waarom zou ie? Ik herinner me uit die tijd nog iets onbegrijpelijks. Soms kwamen er door onze straat een vreemd uitgedost groepje mensen. Ze trokken een overhuifd karretje voort. Er hing een gordijn voor de opening, zodat je niet in het karretje naar binnen kon zien. Ze gingen van huis tot huis, belden aan en vroegen, of je in het karretje wilde kijken. Mijn moe der trok ons vlug naar binnen en smeet de deur dicht. Als we naderhand naar buiten kwamen, bleek er met krijt een kruis op de muur te zijn getekend. Er werd erg geheimzinnig over gedaan en van de kinderen uit de buurt hoorde ik dat er een blind meisje in het karretje zat en dat het kinderdieven waren. Als ik na vraag bij mijn moeder deed, wil de ze er geen woord over zeggen. Dus bleef het griezelig geheim zinnig en tot op heden weet ik niet wat dat allemaal geweest is. Op hemelvaartsdag ging ik 's morgens vroeg al bij mijn moeder achter op de fiets naar de bloe-, menmarkt op het Zaailand. Ik mocht een mooie franse gera nium uitzoeken. Vlug terug naar huis, me in de bootkleding steken en met de geranium naar m'n vrinedinnetje. Ik moest dan zeg gen: "Als 't u blieft juffrouw (tegen haar moeder) "dit is voor dat ik altijd zo fijn met de boot mee mag'" WEL BEDANKT? Als ik 's avonds, na zo'n fijne dag op het water, thuis kwam, vroeg m'n moeder: Heb je juffrouw Dijkstra wel bedankt?" En o wee, als ik het had vergeten, dan moest ik meteen rechtsomkeert maken en rennen om te gaan bedanken. "Een hand geven en vooral met twee woorden spre ken, hoor". "Ja, moeke". Doodmoe van alles lag ik gauw in bed en viel meteen in slaap. Maar soms was dan alle geheimzinnig heid nóg niet voorbij, als mijn vader stilletjes de slaapkamerra men opende en ik hem zachtjes hoorde roepen, kssst, kssst, daar bij een lampetkan met water legend op een stelletje jankende katten. Als ik aan alles terug denk, lijkt het me een andere wereld, waar in we toen leefden, vol spanning en geheimzinnigheid. Zo ook de eerste mei. .Dan had den we vrij, maar we gingen niet varen, 's Morgens gingen we naar een kindervoorstelling in één van de Leeuwarder bioscopen. On derweg kwamen we grote jon gens en meisjes tegen met man: den met dotterbloemen en veel groen voor het versieren van wagens voor de 1 mei-optocht, 's Middags keken we onze ogen uit (vervolg op pag. 8) Bij de Poppebrug woonde een man, die we "Roetoe" noemden. Ik was doodsbang voor hem Op Hemelvaartsdag ging ik 's morgens al vroeg naar de bloemenmarkt om een geranium uit te zoeken

Historisch Centrum Leeuwarden

’t Kleine Krantsje, 1964-1997 | 1982 | | pagina 5