MEERMALEN HEB IN HET
HOFKESINGEN
HET HARDE LEVEN VAP
IN HET LAATST VA
November 1931 maakt de kapi
tein S. J. Schaafsma van de
Groningen IV, de zogenaamde
Lemmerboot, zijn laatste reis -
na bijna zestig "scheepvaartja
ren" gaat hij met pensioen.
Twintig jaar eerder heeft de in
Friesland geboren Schaafsma al
een levensbeschrijving gemaakt,
die lang na zijn dood. ter gele
genheid van de tachtigste ver
jaardag van zijn jongste dochter,
m druk verschijnt. Het relaas
van deze bijzondere en vooruit
strevende man leert ons veel van
de barre omstandigheden, waar
onder er vroeger, vooral ook
door kinderen, in de schipperij
moest worden gewerkt. De her
innering aan die voorbije tijd
willen we hier graag naar voren
halen.
Sijbren Jan Schaafsma ziet in
1861 het levenslicht in een klein
scheepje, dat in Hallum ligt. Hij
is het eerste van een lange
reeks van negen kinderen van
een kleine turfschipper, die bij
het laden en lossen nogal gul met
de drankfles pleegt rond te gaan.
De voor- en tegenspoed van het
grote gezin wordt mede door
vaders ontwikkeling van gebrui
ker tot misbruiker bepaald; jene
ver en armoede zijn de trouwe
huisvrienden.
ANALFABEET
De oude Schaafsma is analfabeet,
moeder Schaafsma verstaat van
de kunst van het lezen en schrij
ven maar een heel klein beetje.
"Er werd niet de minste moeite
gedaan om zich ook maar een
weinig te ontwikkelen" consta
teert Sijbren Jan zoveel jaar la
ter, "ook niet voor de kinderen.
Nooit heb ik er zelfs over horen
spreken. Ik houd heel veel van
mijn ouders, maar deze fout kan
ik nimmer vergeven, temeer daar
wij in een tijd leven, dat het
Het eerste in een lange reeks van negen kinderen van een kleine turfschipper
bovenal uitkomt, dat kennis
macht is
Op de leeftijd van zeven jaar is de
kleine Sijbren al in staat zijn
ouders uit het hoofd voor te
rekenen, hoeveel uren hij oud is,
en als hij acht is hoort hij dat
kinderen in opvoedingsgestich
ten niet alleen zwaar moeten
werken, maar ook in de gelegen
heid worden gesteld om te leren
en dat wil hij zelf heel graag.
Hij vat het plan op om door iets te
stelen in zo'n opvoedingsgesticht
terecht te komen, maar gelukkig
komt het niet zover en leert hij
van een oom "het abc". Moeder
echter meent dat het beter is dat
Sijbren Jan Schaafsma in 1889 op de dag van zijn huwelijk.
de kinderen "domme creaturen"
blijven "een treurig begrip."
Elf jaar oud is Sijbren groot en
sterk voor zijn leeftijd en dan
wordt hij "als schippersknecht
een man van gewicht" - hij
wordt verhuurd aan een oom, die
hem laat werken "zo hard ik
kan", maar die verder wel goed
voor hem zorgt. "Wat was ik blij,
dat ik moeder mijn afmonstering
van twintig gulden in de schoot
kon leggen".
UITBRANDER
Sijbrens tweecfe baas wordt neef
Douwe, die op een mestpraam
vaart en die zoveel van de jongen
z'n krachten vergt, dat het jonge
knechtje ziek wordt en bij de
dokter belandt. Die geeft de neef
een geweldige uitbrander, maar
thuis vertelt Sijbren maar niets:
"ik was bang, dat ik dan bij vader
aan boord moest blijven en liever
bleef ik bard werken en desnoods
wat doorstaan".
In 1876 komt Sijbren, veertien
jaar oud, bij weer een ander
familielid, bij wie het niet beter,
eerder nog minder is. "Meerma
len heb ik in het vooronder liggen
schreien, want men riep mij niet
anders bij de kachel of in het
achteronder dan om te eten en
dat was dan niet te vet want het
meeste dat opgediend werd was
lawaaisaus, dat wil zeggen meer
water dan vet, laat staan vlees en
geld had ik niet om wat te kopen,
dus ver van huis en geen liefde
rijk tehuis, waaraan ik zo'n be
hoefte had."
De volgende baas wordt de
beurtman tussen Leeuwarden en
Amsterdam "die er mede aan
boord ook nog een meid op
nahoudt, voor welk doel, daar
wil ik maar liever over zwijgen".
Sijbren verheugt zich al op het
varen op de Zuiderzee, maar op
de eerste de beste reis krijgt hij
mazelen en hij begint zich hoe
langer hoe zieker te voelen. De
schipper toont zoveel medelij
den, dat hij de jongen aan het
roer laat staan. Van het Sneker-
meer tot Scharsterbrug - daar
blijkt Sijbren niet meer in staat
ook nog maar iets uit te voeren.
"Er werd toen maar besloten mij
weg te sturen. Ik moest maar zien
dat ik in Leeuwarden kwam. Ik
kreeg een rijksdaalder reisgeld
en moest met mijn zieke lichaam
naar de Joure lopen, ongeveer
vijf en veertig minuten gaans.
Van de Joure ging ik per wagen
naar Heerenveen en vandaar met
de Staatsspoor naar Leeuwar
den. Ik werd door vader opge
haald en meer dood dan levend
te bed gebracht. Aan de goede
zorgen van mijn moeder heb ik
het te danken gehad, dat mijn
ziekte ten beste is gekeerd. Ik
moest melk drinken, getrokken
op schapemest en dat was het
enige medicijn, dat ik heb ge
bruikt".
Bij schipper Oldenburg, varend
tussen Harlingen en Groningen
bevalt alles beter en houdt Sijb
ren het twee jaar uit: zowaar mag
hij twee reizen maken als zet-
schipper op een schuit, die zo lek
is, dat hij herhaaldelijk de nacht
rust moet onderbreken om te
pompen. Zelfs voor het klaarma
ken van het eten ontbreekt vaak
de tijd; het is letterlijk pompen of
verzuipen op dit schip.
ZONDAGSRUST
De beide broers Gerard en Frans
Tromp hebben als nieuwe werk
gevers voor Sijbren het grote
voordeel, dat zij uit godsdiensti
ge overwegingen niet varen op
zondag, "zodat wij beslist één
dag in de week konden uitrus
ten".
"Bij beide broers" schrijft Sijb
ren Schaafsma in zijn verhaal,
"had ik een goed thuis en werd ik
dan ook goed bemind, wat voor
iemand, die dienstbaar moet zijn
van het grootste belang is. Het is
zo aangenaam, als men in den
vreemde moet verkeren, een
goed tehuis te hebben en van zijn
meester op zijn tijd eens een
vriendelijk woord te krijgen".
Dan wordt het 1880 en Sijbren
moet in militaire dienst. Hij ziet
kans bij de marine te komen en
mag zich in Den Helder melden
bij het opleidingsschip, de oor
logsbodem de Evertsen.
Op weg er naar toe wordt hij met
zijn kameraden in Zwolle inge
kwartierd in Het Speeljacht,
"een logement, misschien wel
van de zesde rang, tenminste, er
waren vlooien genoeg en daar
heb ik zo'n last van. De onderof
ficier, die ons als geleide was toe
gewezen was een eerste snaak,
want hij ging met al onze soldij
strijken".
Tegen het eind van zijn diensttijd
wordt Sijbren Schaafsma tot
tweemaal toe bij de commandant
geroepen, die hem wel graag in
dienst wil houden. Maar de jonge
Fries moet helaas weigeren: "ge
brekkig lezen en schrijven is al
weer de oorzaak die mij tegen
hield, want ik begreep maar al te
goed, wilde ik promotie maken,
dan moest ik meer kunnen dan
alleen scheepswerk. Ten tijde
van Admiraal de Ruyter kon men
ook zonder lezen en schrijven
Het zal, nemen wij aan, in deze
tijd nog wel zo zijn, maar in
vroeger jaren was het voor op
groeiende jongens heel moeilijk
om zomaar een boomgaard voor
bij te gaan. Het zogenaamde
"hofkesingen" was bij een deel
van de jeugd even populair als bij
de gardeniers gevreesd.
We hebben al eens een fraai
verhaal in onze krant gehad van
een jongen, die niet zo gauw uit
een vruchtboom kon komen,
toen hij met zijn kameraden door
de eigenaar van de boomgaard
werd betrapt.
In dit geval verspilde de garde
nier er geen woorden aan en
maakte hij zich ook ogenschijn
lijk helemaal niet kwaad. Hij
bond alleen zijn hond, een woe
dende herder, vast aan de voet
van de boom en zolang deze
bewaker er lag durfde het jonge
appeldiefje niet uit de boom 1
komen
Een herinnering aan het gappe
van appeltjes en peren uit booir
gaarden vonden we in een oud
krant van tientallen jaren teruj
waarin een verslag stond van ee
zitting van de kantonrechter i
Leeuwarden.
VERBODEN TOEGANG
Voor hem moest een jongema
terecht staan, een R. van der M
die ondanks het bekende bordj
"Verboden Toegang" met zij
vrienden een bezoek had gf
bracht nn de tuinderij van d
gebro^uers Rinsma aan de Wi
lem Sprengerstraat.
Bij de komst van een van d
Rinsma's, Hendrik, kozen d
knapen het hazepad, maar Va