ALS OOSTENRIJKSE JONGEN NAAR LEEUWARDEN GEEN HEKSENPROCESSEN WEL HEKSEN VERHALEN NA EERSTE WERELDOORLOG FRIESLAND UITZONDERING In de zomer van 1919 kwam ik als Oostenrijkse jongen met een kindertransport vanuit Wenen naar Nederland. Met nog drie jongens werd ik in Leersum on dergebracht in het familiepen sion 'Hoeke en Dal'. Het was een Barones de Tombe van Boetze- laar, die dit voor ons bekostigde. Na zes weken kwam ik bij pleeg ouders zonder kinderen in Leeu warden. Het verschil in huisves ting was erg groot en ook de omstandigheden waren zo ge heel anders, dat ik er verschrik kelijk van schrok - huilend on derging ik dan ook de eerste kennismaking. Maar. mijn visie veranderde vlug. Ik werd liefderijk ontvan gen en kreeg goed te eten, wat er in het Pension wel eens aan man keerde. Mijn nieuwe Onkel en Tante namen me mee naar de stad en kochten daar een bal voor mij. Bij onze terugkeer stonden de kinderen uit de buurt ons al op te wachten om het nieuwe wereld wonder met eigen ogen te zien. De bal vormde natuurlijk de brug tot verbroedering en ik werd direct opgenomen in de kring; de tranen waren meteen vergeten. UIT VISSEN Mijn Onkel maakte op de stang van zijn fiets een extra zadel en zo gingen we wel twee of drie keer in de week uit vissen, wat voor mij vroeger al een droom wens was geweest. Ik vond het geweldig, ook al omdat niet al mijn herinneringen aan Wenen prettig waren. Daar had ik bij voorbeeld twee jaar vioolles bij een eerste klas musicus gehad, maar als ik eens een foutje maakte kreeg ik meteen een klap met zijn strijkstok op mijn vin gers. Zo werd ik voor die leraar spookbang. Op school was de situatie ook zeer gedisciplineerd en dit alles bedenkende vond ik dat ik hier in de hemel was terechtgekomen en al gauw dacht ik niet meer aan Wenen terug. Wij woonden achter Tulpen burg; Tulpenburg zelf was in die tijd een elitebuurt, maar er ach ter stonden arbeiderswoningen, eenkamerwoningen met een stukje grond ervoor, dat wij bleek noemden. In de kamer waren twee bedste den met er tussen in een provi siekast. Voor de schoorsteen mantel stond een turfkachel waarop gekookt werd. Het meu bilair bestond uit een tafel met twee rieten stoelen en vier stoe len, die tegen de bedsteedeuren waren geplaatst. Ook was er nog een klerenkast en stond er een dressoirkastje. DE PLEE Achter de voordeur was een gang van ongeveer een meter breed met een ladder, die naar de zolder ging; hier was de w.c., of beter gezegd de plee, een ton, die eens in de week werd ver vangen. Voor de ventilatie was er in het dak nog een klein op klapbaar raampje aangebracht. In de gang was een waterleiding kraan en daaronder stond een emmer voor het afvalwater. Was die vol, dan werd ze in de goot voor het raam geleegd en moest het water zijn weg zoeken naar de kolk, tien huizen verderop bij de grotere straat. Op zaterdag schrobten de bewo ners hun eigen straatje voor huis om er zondags een wat netter gezicht op te hebben. Maar als iemand het lef had daarna nog een emmer met vuil water te legen kwam er ruzie van en kwa men de sluimerende grieven naar boven. Het leven in deze buurt was toch zo, dat iedereen van iedereen alles wist. Verschillende bewoners en wij ook hadden een kippenhok in de bleek staan om er een paar eie ren van te vangen en de kippen waren ook de levende wekkers in de buurt: al heel vroeg in de morgen kraaiden de hanen tegen elkaar om de nieuwe dag aan te kondigen. Maar de kippen waren niet altijd een onverdeeld genoe gen. Soms was er een broeds en die werd dan met het achterlijf in een emmer koud water gedom peld om de broedsheid kwijt te raken. Ook was er wel eens een ziek, die had dan snot en kreeg een lepel raapolie in de keel ge goten. Kreeg een goocheme kip in de gaten, dat ze de eieren kon openpikken en leegslurpen, dan zagen ook andere kippen dat kunstje af en was het afgelopen met onze eierdroom. Zodra er een kip op het nest zat gingen de andere rond het nest staan wach ten of er ook wat te smullen viel. Dan moesten er valnesten ko men, waardoor het pas gelegde ei voor de kippen meteen in het niet verdween. DE DUIVEL Bij onze buren, waar ze petro leum verkochten, was de vrouw zo nu en dan bang voor de dui vel en durfde dan niet alleen thuis te zijn. Ook als het regende ging ze buiten staan; waren er kinderen in de buurt, dan riep ze er een binnen en tracteerde die op snoep om maar niet alleen te zijn. Maar speelden de kinderen in de steeg naast het huis, dan gooide zij ze nat met vuil water uit de emmer en daardoor waren de meeste kinderen bang voor haar. Soms echter was ze zelf zo bang, dat zij me vroeg gauw de magne- tiseuse te halen uit de Vredeman de Vriesstraat; die bestreek haar dan met de hand en schudde de boze geesten weer weg en dan voelde zij zich weer rustig. Op ons streekje van tien wonin gen waren mannen, die een vas te baan hadden, maar ook gele genheidswerkers. Het was geen rijke, maar wel een kinderrijke buurt. De huizen achter ons stonden tegenover elkaar en hadden de bleek tegen de ramen aan, met een straatje in het mid den. Eén gezin verkocht kaas en er was een kruidenierswinkeltje, waar een zuster van mijn Tante haar bestaan in vond. Daar ston den glazen stopflessen met snoep in de kleine etalage en wanneer de kinderen ergens een cent opdiepten kochten zij bij voorbeeld een zuurbol, waarop zij beurtelings zogen, wanneer ze met z'n tweeën waren. Tollen, knikkeren en hoepelen waren de jongensspelen en de meisjes waren veel aan het touwtjespringen. Zelf ging ik vaak in de Potmarge witvisjes vangen. Dat was vlak bij en wan neer ik er een gevangen had hol de ik er vlug mee naar huis om de vangst in een tobbe te laten zwemmen. Tot ze, natuurlijk, toch hun leven verloren door de katten uit de buurt. Op de zondagen waren de grote jongens aan het bakkertschieten met loden kogels met een door snee van een tweeëneenhalve centimeter; op straat moesten zij dan de een met de ander raken. Het was gokken, want het ging om centen en dan werd er vaak (Vervolg op pag. 11) In sprookjes komt de heks door gaans voor als een lelijke oude vrouw, die zich niet ontziet kin deren vet te mesten en op te eten. In de werkelijkheid van de volksverbeelding was zij een vrouw die een (sexuele) relatie met de duivel was aangegaan en in ruil voor haar gunsten de be schikking over tovermacht had gekregen. Aangezien de duivel niet ongevoelig was voor vrou welijk schoon, zocht hij zijn amoureuze relaties bepaald niet onder de oudere vrouwen. Zelfs jonge meisjes konden van hekse rij worden beschuldigd. Merkwaardig is dat Friesland geen officiële heksenvervolgin gen heeft gekend, in tegenstel ling tot de andere Nederlandse gewesten. Daar werd daarmee ook na de hervorming nog heel lang voortgegaan, tot in de acht tiende eeuw. Hier zouden hek senprocessen voor het Hof van Friesland in de Kanselarij moe ten zijn gevoerd, maar daarvan is nooit iets gebleken. Dit houdt ook in dat onze waag nooit als heksenwaag is gebruikt, zoals in Oudewater, tussen Utrecht en Gouda. Dat was de zachtzinnig ste manier van onderzoek; was de vrouw lichter dan het met haar postuur overeenstemmende gewicht, dan wees dit op hekse rij. In veel gevallen werd de be schuldigde gemarteld en zo tot een bekentenis gebracht, zelfs al wist ze dat dit onherroepelijk de dood op de brandstapel beteken de. Het strekt Friesland tot eer dat de officiële rechtspraak zich af zijdig hield van de heksenwaan, die elders zoveel vrouwen het leven heeft gekost. Maar onder het gewone volk leefde het ge loof aan deze door de duivel bezeten vrouwen wel degelijk en ze kregen de schuld van geheim zinnige ziekten bij mens en dier, het mislukken van oogsten en andere vormen van rampspoed. En dan waren er hun hoogst merkwaardige en doodgriezelige gedragingen. Zo reisden ze in de nacht op bezemstelen door de lucht om elkaar op bepaalde plaatsen te ontmoeten voor een vrolijk feesje, opgeluisterd met zang en dans. De Broeken, de hoogste berg van de Harz, in Oost-Duitsland fungeerde als ontmoetingsplaats en in onze bronnen wordt ook Pilarium, ze ven mijl van Madrid, genoemd. Thuis konden de heksen zich Heks of geen heks. omtoveren tot katten en wie zich had verheugd op een smakelijke hap, die moest vol afgrijzen ervaren door tovernarij een pad te hebben opgegeten. We geven een paar schrille voorbeelden van het kwaad en de kwalijke grapjes, die heksen hier hebben uitgehaald, opgetekend door Waling Dykstra in "Uit Fries- lands Volksleven". In een Leeuwarder bierbrouwe rij was het elke nacht katten- feest. Ze dansten poot aan poot, tot grote ergernis van de brou wer, die zijn knecht opdracht gaf de dieren te verjagen. Hij moest een grote teil met water op het vuur zetten en de kokende in houd over de katten gieten. Vlak na middernacht verschenen de viervoetige feestgangers en de knecht deed wat zijn baas hem had geboden. De volgende mor gen moest de vrouw van de brouwer het bed hgouden. Ze was overdekt met brandwon den. Was Akke van het Vliet (daar woonde ze), ook wel Akke Kaart genaamd, een heks? Ze leefde in de tweede helft van de vorige eeuw en stond bekend als waar zegster, die door kaartleggen ie mands toekomst kon bepalen. Blijkbaar had ze op dit geheim zinnige terrein een goede re putatie, want niet alleen dienstmeisjes maar ook vooraanstaande burgeressen raadpleegden haar. Maar of ze blijvend op goede voet stond met de duivel, was zeer de vraag. Toen ze op sterven lag, gebeurden er allerlei ijselijke dingen in haar huisje. Te slotte verstomde het rumoer en na een paar dagen durfden omwo nenden eens te gaan kijken. Akke lag dood in bed en men deed de afgrijselijke ontdekking dat haar hoofd achterstevoor op de romp zat. Had de duivel wraak genomen toen ze hem on trouw was geworden? Niemand anders, zo oordeelde men, kon haar de nek hebben omgedraaid. Dit is dus een verhaal uit de vorige eeuw, toen het geloof in heksen, op z'n Fries "tsjoen- sters" al lang was uitgebannen. Maar is het geloof in het boven natuurlijke niet van alle tijden? zeker is dat deze verhalen be hoorden tot het winteravond praat in het schemerduister van de huiskamer.

Historisch Centrum Leeuwarden

’t Kleine Krantsje, 1964-1997 | 1985 | | pagina 6