HET PONTSJE BIJ HET OOK AL
VERDWENEN STADSZIEKENHUIS
MEER OVER BIJZONDERE FAMILIE
VAN JUT EN JIJ
ALLES GRONDIG VERANDERD.
VOOR LEEUWARDEN EN DE
WIJDE WERELD ER OMHEEN
EEN EN TWINTIGSTE JAARGANG
2-3-1985 NUMMER 476
'T KLEINE KRANTSJE
Deze foto is nog niet eens zo verschrikkelijk lang geleden gemaakt
en toch is ook op dit punt van de stad vrijwel alles grondig
veranderd. Het pontsje van Jeen Eppinga, dat de mensen voor een
cent vervoerde van de Nieuweweg naar de Zuidergrachtswal ver
dween het eerst en daarna werd het massieve gebouw van het
Stadsziekenhuis, rechts op de foto, afgebroken. Ook van de
weelderige plantengroei is het een en ander verdwenen, zodat de
situatie van nu niet te vergelijken is met die van toen.
In vorige Kleine Krantsjes is ge
schreven over de familie Jut en
Jij, zoals de leden van de familie
Bouma werden genoemd, die in
vroeger jaren bij het Kloosterbu
ren aan het Oldegalileën hebben
gewoond. Welnu, daar kan ik
nog wel wat meer van vertellen,
want ik heb ze verscheidene ja
ren meegemaakt.
Vader Gerrit Bouma, door zijn
omgeving Jut genoemd, was
koopman, maar waar hij zijn wa
ren opsloeg of zijn pakhuisje had
ben ik nooit te weten gekomen.
Hij was een driftige en zeer ze
nuwachtige man.
Zijn vrouw Saapke was nogal
sloom. Ze hadden drie kinderen,
Anne, Sijtze en Akke en zij
woonden tussen Jansen en De
Merode in - Jansen stond de
hele dag bij het spoorstation om
koffers te dragen en De Merode
was de zeer bekende figuur, die
Hoempa werd genoemd.
Het huisje van Jut en Jij was
klein, een portaaltje met een los
se trap naar de zolder, een
woonkamer met maar één raam,
twee bedsteden en daar tussenin
een kast en verder nog een zol
der.
Als er schoongemaakt moest
worden was dat gauw gebeurd.
Al het hebben en houden werd
buiten de deur gezet en dan gin
gen de emmers water zo bij de
muren en de bedschuttingen op.
Het water liep dan wel daarheen
waar het het laagst was en werd
daarna met de bezem over de
drempel geveegd. Klaar schoon
maak.
Eens vroegen de kinderen van
Jut en Jij om bokkingen, maar er
was geen geld om ze te kopen
dus ging dat niet door. Maar de
volgende dag kwam Jut met een
kistje vol thuis en zei: „Jim woe-
ne bokkings ha, net? Nou, dan
scille jimme se nou frette ek!"
Jut was zeer opvliegend. Als er
ruzie was nam hij een aanloopje,
sprong op z'n fiets en riep al
door: „Ik gean nei de Kommissa-
ris, ik gean nei de Kommissaris!"
De zoon Anne groeide op als een
lange slappe slungel. Hij deed
niets, maar liep voortdurend
heen en weer. Ik weet niet of hij
ooit op school is geweest. Met
andere jongens bemoeide hij
zich niet, omdat hij toch niet
mee kon doen.
Toen hij wat ouder werd deed hij
werk bij Asda, een veeartsenij-
kundig laboratorium, dat geves
tigd was in een deel van de oude
Cichoreifabriek aan het Oldega
lileën. Hij moest met pakjes naar
de vrachtrijders en reed dan zo
hard mogelijk op een bakfiets,
terwijl hij aan een stuk door
riep: „Hadder, hadder, ouwe
bakfiets, dou kinst wol hadder,
vooruit, hadder!"
In de oorlog moest ook Asda
personeel afstaan voor de ar
beidsinzet in Duitsland en daar
wezen ze Anne voor aan. Hij is
toen weggegaan en ze hebben
later nooit meer iets van hem
gehoord. Hoe lang zou hij het
daar nog gemaakt hebben?
Zoon Sijtze was een door en
door eigenwijs ventje. Hij werd
erg opgehemeld door zijn ouders
en er was niet met hem om te
gaan. Hij was dan ook altijd al
leen en er was niemand, die zich
Vervolg op pag. 9