bOSTENRIJKSE JONGEN VINDT HIER TWEEDE VADERLAND IN MEMORIAM H. JORRITSMA BIJNAMEN UIT HET OUDE LEEUWARDEN r Otto Lenk, nu in Sint Anija- parochie, kwam na de eerste wereldoorlog met een Oos tenrijks kindertransport naar Leeuwarden. Het beviel hem hier zo goed dat hij zich, na in Wenen een kleermakersop leiding te hebben gevolgd, definitief in de Friese hoofd stad vestigde bij zijn pleegou ders, die hij "Tante" en "On kel" noemde. Deze aflevering van zijn levensver haal speelt zich af in het eind van de jaren twintig en het begin van de jaren dertig, vj Toen ik in juli 1927 uit Wenen weer terug in Leeuwarden was, heb ik twee maanden vakantie gehouden en intussen een jas voor Onkel gemaakt. Begin sep tember ben ik mijn loopbaan bij de firma P.S. Bakker op de Nieu- westad begonnen. Het was een hele verandering; een kleerma kerij zag er hier heel anders uit als ik gewend was. De kleerma kers zaten met gekruiste benen op de tafel, met het werkstuk op de knieën. In Wenen zaten we bij een tafeltje, dus niet met de knieën over elkaar en een ronde rug. Het werkstuk hing dan op de grond. Hier had men dat be ter bekeken. Er werd in groepen gewerkt; een deskundige vakman had vier of vijf hulpen, die nog niet zelf standig konden werken. Ik werd ingedeeld bij de heer Veenstra, een prettige en vrolijke man. Hij gaf mij het werk dat ik moest maken. Ik had al een opleiding in Wenen achter de rug, maar hier werd vaak heel anders gewerkt en ik was nog lang niet in alles bedre ven. Mijn nieuwe baas wist niet wat ik wel of niet kon en als ik iets niet wist, dan vroeg ik altijd: "Hoe doen jullie dat hier?" Ik zorgde er dan wel voor het niet weer te hoeven vragen en deed mijn best een goed figuur te slaan. Ik moest slagen, want voor mij was er geen weg terug. Er heerste een prettige stemming op het atelier en op de herenaf deling waren er, geloof ik, veer tien medewerkers. Er was een ander gedeelte voor de mantel afdeling, met kleermakers en meisjes als hulpen. Ik werd er prettig ontvangen en had geen problemen, ook omdat ik goed met de taal overweg kon. Toen wij aan kennissen vertel den waar ik werk had gekregen, was het antwoord: "Hoe lang zal dat duren?" Dat klonk niet op wekkend. Het atelier had de naam "de doortrekkende troe pen". De één kwam, de ander ging en daardoor was er haast altijd wel een plaatsje vrij voor een nieuweling. De heer Mans veld was de coupeur voor de heren- en ook de damesafdeling. ZWARE TAAK Om allen regelmatig aan 't werk te houden was een zware taak, want hij moest alles knippen, passen en weer gewijzigd in het werk geven. Hij was een goede vakman, maar kwam wel eens in conflict met zijn afspraken en als er iets vergeten was, dan moes ten wij overwerken. Er was in Leeuwarden een "stille politie", die op de werktijden moest let ten en omdat het bij ons vaak mis was, kwam hij regelmatig controleren en vaak met succes. In het begin verdiende ik acht gulden in de week en dat deelde ik met mijn tante. Ik maakte vlug vorderingen en kreeg na een jaar zelfstandig werk van de cou peur. Hij was tevreden met mijn werk en wilde me dameskleer maker laten worden. Ik kwam toen bij de heer Jaqué te zitten, maar kreeg voorlopig steeds he- renwerk en dat is een tijd zo gebleven. Intussen kreeg de cou peur onenigheid met Wagenaar, een groepsleider van de herenaf deling, en nam ontslag. Ik moest toen zijn groep overnemen. Dat was een nieuwe gewaarwording; er waren hulpen bij die veel ou der waren dan ik en ook langer bij de zaak werkten. Nu moest ik hun baas zijn. Maar de coupeur was heer en meester en werd zelfs "de sultan van de coupe" genoemd. Dus was het schikken en plooien, want ruzie wilde ik met niemand en na een tijdje ging alles op rolletjes. Thuis bij mijn Tante was natuur lijk ook altijd wel naaiwerk; op de vakschool in Wenen had ik ook coupetekenen geleerd en dat wilde ik nu toepassen. Mijn Tante had een handnaaimachine, waar je aan moest draaien, maar met wat goede wil ging dat wel. Thuis was alles veel primitiever dan op de zaak. Ik maakte Tan- te's mantels en japonnen en cos- tuums voor mijn Onkel en mij zelf. De andere tantes wilden ook wel wat werkstukken van mij hebben, dus was ik haast elke avond tot vaak heel laat aan het werk. Geld verlangde ik er niet voor; ik wilde er alleen van leren. TROUWE KERKGANGER Op de zaak werkte ik van kwart voor acht tot twaalf en van kwart voor twee tot zes uur, zaterdags van half acht tot één uur. Zaterdagsmiddags ging ik wel eens vissen, want op andere dagen had ik er geen tijd voor. Zondags ging ik naar de kerk. Ook mijn pleegouders waren lid van de Oud-Apostolische kerk; door toedoen van deze kerk was ik bij hun terechtgekomen. De kerk was gevestigd in een woon huis in de Bagijnestraat. Onder was een zaaltje ingericht als kerk, met zit- en knielbanken, een altaar, een preekstoel en een harmonium voor de muziek bij het zingen. Het woonhuis er bo ven was in gebruik bij de broer van mijn Tante en zijn gezin. Hij was tegelijk koster. De kerk stond tegenover de Bol- lemanssteeg. Daar was een kroeg; als wij zondags in de kerk aan het zingen waren, wat bui ten wel te horen was, dan beant woordden de drinkeboers in het kroegje dit met een ondefinieer baar gegalm. De kerkdiensten waren op zon dag van tien tot twaalf en 's middags van vijf tot zes, verder op woensdagavond van zeven tot acht. Wij misten nooit en tussen de kerkdiensten was de zondagrust volledig. Na het eten ging ik bij de tafel rechtop op een stoel zitten slapen, tot het weer tijd was voor de kerk. Als we in de zomer naar de vijf- uurdienst gingen dan ontmoet ten we wel eens een optocht van A.J.C., de socialistische arbei- ders-jeugdcentrale, die zingend en met vlaggen door de stad liep. Daar was mijn Tante vreselijk bang voor en dan zei ze: "Kom gauw, maak datje wegkomt daar komen de socialen aan". Ze wist volgens mij niet eens wat dat betekende, maar het was in die tijd een door velen niet gewaar deerde groep. Na de kerkdienst ging mijn Tan te meestal bij haar broer op be zoek en ik ging, als het mooi weer was, naar het Vosseparkje bij de Vrouwenpoortsbrug, waar toen banken stonden, om daar in de zon te gaan zitten. Daar las ik in mijn zakbijbeltje. Mijn Tante was een heel goed mens en zeer gelovig. Ze waar schuwde voor de gevaren die mij bedreigden, ook voor meisjes. Ik moest nooit met meisjes gaan als ik niet genoeg verdiende om te gaan trouwen en ook nooit een meisje aan het lijntje houden als het er niet op leek dat ik eens met haar zou willen trouwen, want dan ontnam ik haar de mo gelijkheid iemand anders te ont moeten. Dus geen meisjes. In mijn jeugd op school kregen we godsdienstonderricht van een pastoor en ook hij schetste de meisjes als andere wezens. Dat beeld heb ik heel lang bij mij gehad. St. Anna O. Lenk Parochie Au mien oog Oude Oosterstraat per onge- zoveel mogelijk tegelijk; dan Kreeg bij ruzie om een meisje luk de doos vallen, waarna de kwam Jan-met-de—lamp niet een klap op zijn hoofd, riep kippen ontsnapten; de dieren telkens storen. "Au mien oog!" en verwierf zich meteen een bijnaam. Brievenbus, De Een figuur uit de Boterhoek, die altijd met de mond open liep. Durk Hak Was een burgemeester van Leeuwarden. Hij was een voorstander van het hakken van de bomen aan de Span jaardslaan. De stadgenoten besloten hem toen aan te dui den als Durk Hak. Een twee hoepsee, 99-100 Een blikslager, die woonde in de Ketelsteeg bij het Vliet. Fuchs Leraar Duits aan de Rijks Ho gere Burger School. Dankte deze bijnaam aan zijn werke lijke naam. Greate Pierexpress, De Deed particulier bezorgwerk. Moest ergens een doos met kippen brengen. Liet in de vlogen alle kanten uit. "Ha, ha" schaterde toen De Grea te Pierexpress, die altijd lach te, „ze wete niet eens waar ze heen mutte, ik hew het adres inne buse!" H. O. Of, voluit, Havermout. Zei: „Ik hew weer lekker eten." „Wat hest eten?" „Haver mout." Houten Sabel, De Een sjouwerman van het 01- degalileën, die eens vertelde, dat hij in zijn jeugd zo leuk met houten sabels had ge speeld. Van dat moment af heette hij De Houten Sabel. Jan met de lamp Huisknecht in de vrij beruch te Jonge Bontekoe aan de Troelstraweg. Er waren daar prieeltjes in de tuin, waarin de jongelui zaten te vrijen. Werd er wat besteld, dan kwam Jan-met-de—lamp er aan. De paartjes bestelden Nutske De vrouw van een caféhou der aan het Zuidvliet. Verza melde nutskes in een glas op de toonbank. Orgel Jantje Een man met een draaiorgel; de vader van Kleine Anneke. Piet Baan Werkte op de Wilhelmina- baan. Swaantje met de verbrande bil letjes Een vrouw uit de Amelands straat. Kreeg haar bijnaam na een ongelukkige val in een teil met kokend water. Ver kocht "plakkerige" sinaasap pels voor een cent. Trije Druppen Kwam heel vroeger in het kroegje van Appeldoorn aan het Noordvliet. Zei dan stee vast: „Moat even trije drup pen ha." Na een verblijf van drie weken in een ziekenhuis is de vorige week op de hoge leeftijd van bij na negen en tachtig jaar overle den onze abonnee, de heer H. Jorritsma te Leeuwarden. De heer Jorritsma, in vroeger jaren Hoofdopzichter bij de Gemeen tewerken Leeuwarden, was een zeer bekende figuur in onze staA- Hij bleef tot voor enkele weken buitengewoon vitaal en gaf met zijn robuste en kaars rechte figuur niet de indruk al zo bejaard te zijn. Al heel jong wees geworden bracht hij zijn jeugdja ren door in het Tjallingawees huis in Huizum. Hij was het ook, die voor dit weeshuis de eerste steen mocht leggen - dat was in augustus 1907. Zijn functie bij de gemeente bood hem de gele genheid zich onder andere ver dienstelijk te maken voor de Vereniging De Friese Elf Steden als rayonhoofd voor Leeuwar den en, met soortgelijke werk zaamheden, voor de Nieuwe Leeuwarder IJsclub, die haar rij- derijen hield "achter de gouden bal". De overledene was een vir tuoos in het ontwijken van het oog van camera's - toch is het een van onze abonnees, de heer S. Grijpstra te Leeuwarden, eens gelukt hem redelijk op de kiek te krijgen. Deze foto, in september 1983 gemaakt, toen de heer Jor ritsma al zeven en tachtig was, drukken wij hier af.

Historisch Centrum Leeuwarden

’t Kleine Krantsje, 1964-1997 | 1985 | | pagina 20