HERINNERINGEN VAN MR. J. S. BIJL ""SS Descartes, de grote Franse filo soof uit de eerste helft van de 17e eeuw, die ook lange tijd in Holland heeft gewoond, had als lijfspreuk: „Cogito ergo sum", dat zoveel wil zeggen als: „Om dat ik denk, besta ik". Deze diepzinnige uitspraak is, als het ware, de neerslag van zijn z. g. rationalistische denkwijze, die de menselijke rede vóór alles stelt en alleen dat aanvaardt, wat met rede aanvaard kan worden. Aangezien het kader van dit blad, dat slechts bedoelt, op ge zellige wijze herinneringen aan het verleden levend te houden, niet toestaat hierop dieper in te gaan, wil het mij toch voorko men, dat velen onder u, die net als ik de 80 zijn gepasseerd, de lijfspreuk van Descartes onder vinden als iets, dat hen gelukkig moet stemmen. Als immers het lichaam zijn vitaliteit begint te verliezen is het een groot geluk, dat de geest nog vaardig blijft en men van seniele aftakeling ver schoond blijft. Als men niet meer in den lijve kan deelnemen aan de werkzaamheden, beslomme ringen en geneugten, die bepa lend zijn voor 's mensen bestaan, zijn het vooral de gedachten aan wat geweest is, de herinneringen dus, die de mens bezighouden, hem nog doen zijn. Het is on voorstelbaar hoeveel daarvan in onze geest, gevormd door milli- oenen hersencellen, zijn opgesla gen. Onvoorstelbaar ook is het mechanisme, als ik het zo mag noemen en dat nooit door een computer vervangen kan wor den, dat, soms door een kleine oorzaak in werking gezet, de herinneringen, die als een wan ordelijk pakhuis lijken opgetast, te voorschijn brengt. Kleine voorvallen, 'n toevallige ont moeting, 'n voorwerp, 'n foto, 'n annonce, ze brengen vaak asso ciaties te weeg met gebeurtenis sen, avonturen soms, waaraan men heeft deelgenomen. Dat is het geluk van het denken: cogito ergo sum. ERVARINGEN ONTSLAGEN De helft van de schepen van de maatschappij, waarbij ik voer, werden opgelegd en de onge huwde stuurlui, waarvan ik er een was, werden ontslagen. Ze waren aangewezen op de bij stand van hun familie, want soci ale voorzieningen waren er niet of nauwelijks. Voor zover ik me herinneren kan, vond iedereen dat beroerd maar niet abnor maal. Men wist gewoon niet be ter. Ik was dus plotseling werk loos en m'n lieve verweduwde moeder had een pensioen van, naar ik meen, 1400 - per jaar, dat ze graag met me wilde delen, maar dat kon ik natuurlijk niet aanvaarden. Ik had gelukkig wat geld gespaard al bedroeg m'n gage maar 100.- in de maand, waarvan je je uniformen, je bed- degoed, je instrumenten en je verblijf aan de wal, tussen de reizen in, moest betalen. Je mon sterde toen n.l. per reis en als je in de haven wacht aan boord had, kreeg je 1.50 per dag ver goeding voor je menage. Ik had echter wat bijverdiend met het smokkelen van sterke drank op Amerika, dat in die tijd gebukt ging onder de gevolgen van de prohibition, het algemeen drank verbod, dat aanleiding gaf tot het ontstaan van een gangster- dom, dat zijn weerga niet kende en dat zich bezig hield met de verkoop van, voornamelijk, woodalcohol, een brouwsel, dat, bij gebruik, vaak blindheid ten gevolge had. De Amerikanen waren dan ook bereid voor echte whisky of jenever grote bedra gen te betalen en zelfs de hoog ste autoriteiten, ook van de dou ane, deden graag een oogje toe, als er drank van goede kwaliteit werd gesmokkeld. Het was dan ook geen wonder, dat practisch elke zeeman, die op de U. S. A. voer, probeerde er een centje bij te verdienen. Men kan hieruit concluderen, dat wetten, die de meerderheid van de bevolking als onrechtvaardig ervaart, beter niet ingevoerd kunnen worden. AARDIG CENTJE Hoe het ook zij, wij verdienden er een aardig centje bij, want de drank werd z. g. „in bond" inge kocht in Antwerpen voor 90 ct. per fles en we kregen er in Ame rika 25 dollar voor terug, zodat het smokkelen van een doosje van 12 flessen meer opleverde dan de gage van een hele reis. zijn en dat ook te blijven. Met hart en ziel heb ik circa 10 jaren de zeven zeeën bevaren, maar een krach op de New Yorkse beurs veranderde mijn oorspron kelijke carrière, die ik anders ze ker tot het eind had vervolgd. Ook gaf het ons toegang tot de beste kringen, waarbij politie en douane ons vaak goede hulp bo den. Dat smokkelen en alles, wat daarbij te beleven viel, vormt echter een verhaal op zichzelf, waarvan ik U, zo U geïnteres seerd bent, bij gelegenheid graag eens wat meer wil vertellen, maar om niet van de hak op de tak te springen, keer ik nu weer Nu is een doorsnee menselijk bestaan natuurlijk niet alleen op gebouwd uit prettige ervaringen. Elk leven wordt gekenmerkt door sombere omstandigheden, die eraan zelfs inherent zijn. En hoe ouder men wordt hoe vaker men dat ondervindt. Familiele den en vrienden verwisselen het tijdelijke met het eeuwige, men wordt geconfronteerd met te genslagen van zichzelf en van zijn naasten, maar de ervaring leert, dat de prettige ervaringen meer in het geheugen gegrift blij ven dan de onplezierige. Anders zou menig bestaan niet dragelijk zijn. De omvang van de herinnerin gen, die de denkende mens bezig houdt, lijkt mij sterk afhankelijk van het leven, dat hij geleid heeft, van de variëteit van de omstandigheden, die dat leven bepaald hebben. Het is immers vaak zo, dat men niet leeft maar geleefd wordt, dat men ondanks zichzelf in 'n bepaalde richting wordt geduwd. Als ik bijv. mezelf neem dan was ik voorbestemd om zeeman te terug naar de werkloosheid in de jaren 30, waarvan ik de dupe was geworden. Er waren toen 500.000 werklozen op een be volking van 6V2 miljoen. Dat aantal was dus, naar verhouding veel groter dan thans en de soci- ale voorzieningen waren maar povertjes of tewel nauwelijks aanwezig. Delftse ingenieurs stonden, als wagenbestuurder op de tram en stuurlui van de grote vaart waren conducteur. Grote aantallen werklozen werden, of ze wilden of niet, ingezet bij de inpoldering van de Wieringer- meerpolder en de aanleg van de Zuiderzeedijk, 's Winters moes ten ze sneeuwruimen en, als ze niet werkten, tweemaal per dag stempelen. ELLENDE 1 Wat een ellende, vergeleken bij nu, waar we weliswaar de werk loze mensen, die graag aan de slag willen, kunnen beklagen, maar die het altijd, ondanks eni- ge teruggang in inkomsten, nog altijd beter hebben dan de minst bedeelden in de meeste westerse i landen, laat staan dan de stum pers in vele Oosterse en Afri kaanse landen, waar nauwelijks of helemaal geen sociale voor- zieningen bestaan. wilde spreken, maar hij ant woordde, dat ik alleen toegela ten kon worden na een schrifte lijk verzoek met toelichting. Dat leek me een dooddoener en, merkende dat agent Noordhof me best wilde helpen, vroeg ik hem, in mijn wanhoop, of hij niet naar binnen wilde gaan en tegen z'n baas zeggen, dat er een "per soon" buiten stond, die een be langrijke mededeling voor de Amsterdamse Politie had, maar die alleen aan de Hoofdcommis saris kwijt wilde. Vermurwd, maar schoorvoetend voldeed hij ten slotte aan mijn verzoek en- waarachtig, hij kwam terug met de tijding, dat ik kon bin nenkomen. KNIKKENDE KNIEEN Alles staat me nog voor de geest als ware het gisteren gebeurd, ook dat de moed me in de schoe nen zonk en ik met knikkende knieën voor de geweldige ver scheen, die later een van m'n beste vrienden zou worden. Weer zie ik, in het statige ver trek met het wapen van Amster dam en de spreuk „Straf is mijn hand, maar lieflijk mijn ge moed", het grote bureau, waar achter hij zat, het markante, strenge, op dat moment niet be paald vriendelijke, gezicht en het zwarte gescheiden haar. Hij bleef zitten en alles, wat hij zei was: „En?" Ik raapte al mijn moed bijeen, wist me te beheer sen en stootte eruit, dat ik graag een plaats zou willen hebben bij de Amsterdamse Politie, liefst inspecteur. Even was het dood stil. Ik dacht, dat hij een beroerte zou krijgen, zo rood liep hij aan. Hij brieste mij toe, dat hij een mededeling had verwacht, die in het belang van de politie was en dat ik dus onder valse voor wendsels bij hem was binnenge drongen. Waarop ik, met de moed der wanhoop, antwoord de, dat het n.m.m. in het belang van de Amsterdamse politie zou zijn als hij mij zou willen aanne men. Hij was opgestaan en een ogenblik dacht ik, dat hij me lijfelijk de deur zou uitsmijten, maar in eens bulderde hij het uit van het lachen, zeggende: „Zo'n brutale hond heb ik nog nooit meegemaakt." Enfin, ik mocht gaan zitten en ik geloof, dat hij me wel een half uur van z'n spaarzame tijd heeft gegund. GELUK Ik stond dus op straat als een van de 500.000 onzaligen. Er moest wat gebeuren, maar ik kon, met m'n stuurmandiploma's, zelfs geen plaats als matroos krijgen. Zonder geluk vaart echter nie mand wel. Het geluk, dat wordt voorgesteld als Vrouwe Fortuna, een vrouw met fladderende ha ren, die men moet grijpen, als ze aan je voorbij snelt. Zij presen- 1 teerde zich, in eerste instantie, aan mij in de persoon van een Amsterdamse inspecteur van po litie, die ik kende en die ik toe vallig tegen het lijf liep. In een gesprek, dat ik met hem voerde en dat in hoofdzaak mijn werk loosheid tot onderwerp had, kwam de gedachte op, dat ik wel politieagent zou kunnen worden of misschien wel inspecteur. Ik vroeg hem dus, hoe ik dat moest aanleggen en hij gaf mij het "be moedigende" antwoord, dat ik dan schriftelijk moest solliciteren en dat ik dan op een lijst kwam te staan, waar wel een paar hon derd anderen opstonden. Ik stel- de toen bij mijzelf vast, dat ik dat dus niet moest doen en, de stoute schoenen aantrekkende, begaf ik me naar het Hoofdbu reau van Politie op de Oude Zijds Achterburgwal in Amster dam en vroeg de Hoofdcommis saris te spreken. Dat bleek niet eenvoudig, maar, na veel door- f drammend zeuren, kwam ik ein delijk terecht bij zijn kamerbe waarder, 'n zwaargebouwde agent in keurig uniform, die, als een Cerberus, de kamer van zijn hoogste chef bewaakte. Hij was gelukkig een Fries en z'n naam, Noordhof, zal ik nooit vergeten. Friezen worden, naar mijn ervaring, altijd een beetje vertederd als ze met een landge noot te maken krijgen, die in moeilijkheden verkeert. Op nieuw legde ik uit, dat ik de Hoofdcommissaris persoonlijk M'n geluk hield dus stand en met alles, wat in mij was, probeerde ik het vast te houden. Gelukkig bleek hij goede herinneringen aan Leeuwarden te hebben, waar hij op de H.B.S. was ge weest, toen zijn vader daar com missaris was. Veel Friezen maak ten deel uit van het Amsterdamse corps, waaronder de Leeuwarder heer Voorde wind, met wie ik later vele avon turen zou beleven en die, onder andere, bekendheid kreeg als schrijver van de boeken: „De commissaris vertelt", waarin hij op onderhoudende wijze ver haalt van zijn wederwaardighe den bij de Amsterdamse politie.

Historisch Centrum Leeuwarden

’t Kleine Krantsje, 1964-1997 | 1985 | | pagina 21