de bekoring van het oudefriesland WONDERLIJKE REIS WAAR BLIJFT HET FEESTLIED? LEEUWARDEN: 700 Vervolg van pag. 1 ring vernamen we, dat 't publiek zeer voldaan was. We bleven nog enige tijd napra ten, kochten nog iets en zeiden tegen de koetsier, dat hij maar moest inspannen. We namen af scheid van de kastelein en reden weg. Piet weer op de fiets naast de wagen. Even voorbij de Hoge Brug bleef 't paard staan. Eén van ons stak de kop door 't raamke en vroeg: „Is er wat koetsier?" Maar de koetsier zei niks. Weer werd de vraag ge steld „Mankeert er wat an, koet sier?" Geen antwoord. Piet zei, „ik pak 't peed bij de bek". Hij gooide z'n fiets in 'e berm en hielp het peed op gang. We had den vijf minuten gereden en toen bleef 't peed weer stilstaan. Weer één van ons door 't raam ke: „Skeelt er wat an, koetsier?" Gien antwoord. Piet zei „ik pak 't peed weer bij de bek". En ja, daar ging 't zaakje verder. Na nog een kwartier gereden te heb ben bleef 't peed weer staan en weer stelden we dezelfde vraag. Maar van boven kwam gien ant woord. Piet zei „ik pak 't peed wéér bij de bek". En ja jonges, daar gingen we weer. We waren tussen Britsum en Cornjum, toen we de schrik van ons leven kre gen. 't Peed vloog de berm in en bleef vlak voor de sloot staan. Wij vieren hals over de kop met de instrumenten de wagen uit en ik zal maar niet vertellen, welke woorden we naar 't hoofd van de koetsier geslingerd hebben. Toen we wat bekomen waren, zei Piet, „ik pak 't peed weer bij de bek". En de koetsier zei maar niets en zat daarboven roerloos. Piet was net met 't peed op de rijweg gekomen, of 't beest nam een gier naar links en vloog met een vaart zoveel kilometers te rug naar Stiens. Ja, daar stonden we toen, wat moesten we? Lo pen! En we gingen maar op stap. Ondergetekende woonde toen Achter de Hoven en dat was van Britsum af een hele tippel. Zo nu en dan bleven we even staan, of we ook paardegetrappel hoor den. Dat kon heel goed, want verkeer was er in die dagen niet. Maar onze wagen kwam ons niet achterop. We kwamen bij de Groene Weide en spraken daar af dat we naar het huis van de koetsier zouden gaan om zijn vrouw te vertellen wat er ge beurd was. We belden éénmaal, tweemaal, driemaal, en ja, daar ging eindelijk de deur op een kiertje open en één van ons deed het verhaal. Van wat ze toen zei kwamen we perplex te staan: „Da's oud nijs, he'k al zo vaak metmaakt" en pats, de deur dicht. Enfin, we zeiden, we hebben aan onze verplichting voldaan, wen sten elkaar goede nacht en gin gen naar huis. De volgende dag hoorde ik, dat niet één van ons geslapen had; telkens moesten we aan onze koetsier denken. - Toen hoorde ik ook hoe het die nacht verder was gegaan, 't Was ongeveer half vier, zo vertelde me Van der Werf, dat er een wagen stil hield voor zijn huis. Van der Werf sprong uit bed en ging voor 't raam staan kijken. Hij zag tot z'n verbazing dat 't ons koetsje was en dat de koetsier met moeite van de bok klauterde. Van der Werf zag dat hij naar de voor deur liep en hij hoorde de bel overgaan. Vervolgens ging de koetsier weer terug naar de wa gen, nam de pet van 'e kop, deed 't petier open en. su ons vie ren er toen even uut late. M.K. Waar zijn ze gebleven, de gele genheidsdichters, die vreugd en leed bezongen met zelfgemaak te coupletten en daarmee nu een traan en dan een lach te voorschijn riepen? Ze zouden goed van pas komen bij het ze venhonderdjarig bestaan van Leeuwarden, dat zo mooi de dichterspen in beroering kan brengen. Voor de toonzetting wil onze Muziekschool wél zor gen en de uitvoering zouden we willen opdragen aan het college van Burgemeester en Wethou ders: vijf geschoolde manne- stemmen, met begeleiding op de klarinet door burgemeester te Loo. Het is nog niet te laat daar van een plaatje te laten maken en dus doen wij deze suggestie aan het comité 'Leeuwarden 700', dat openstaat voor elk bruikbaar idee om het stadsfeest luister bij te zetten. Maar eerst moet het feestlied „Ljouwert, hoofdstad van het Friesche land Waar zoveel goeds reeds kwam tot stand. Ga zoo voort op d'ingeslagen baan Zij onze leuze: Leeuwarden vooraan." Nu de coupletten Ik heb net als verleden jaar Weer nieuwe duumkes voor u klaar 'k Weet dat u er van houdt, Al zijn ze soms wat zout. Al wat men een verbeetnng noemt Wordt in mijn lied door mij ge roemd, En is iets geks gebeurd Wordt 't door mij afgekeurd. Zoo bijvoorbeeld onze grachten prijs ik zeer, Hoe je ruikt en snuift, ze stinken nu niet meer. Alleen het aschland daar is nog een luchje aan. Maar dat is, hoopen wij ook gauw gedaan. 't Zou tusschen Grachtwal, Zui derplein, Een nieuwe brug gekomen zijn, Maar dat gaat niet zo vlug, Wij doen 't met d'oude brug, De Potmargebrug is nou ge schraagd, Zoodat ze wel een vrachtje draagt, Past men niet op ervoor Zakt er een melkkar door. En dan heb je hier ook nog de Kippenloop, Dat die ook weggaat is onze stille hoop, Kom je iemand tegen met een dikke bast, Loop je tusschen de kippenloop vast. Ook hebben w' hier het Zang- convooi Het doel is edel en is mooi, Maar of 't in dit geval Wel heel veel helpen zal Als 't zangkoor zingt vol eed'len zin Valt 't straatpubiek onmidd'lijk in, Maar brult per ongeluk Het lied van Pietje puck. Ons muziekcorps kreeg een nieuwe dirigent, worden gemaakt. Wij weten dat onze lezerskring veel dichters telt en in dit gezelschap is even eens een overvloed aan muzi kaal talent aanwezig. Om hen aan te moedigen publiceren wij hier een van de oude Leeuwar der lofliederen van de vroegere 'coupletzanger' Albert Bol, die tijdens de kermis in Leeuwarden optrad bij het gezelschap 'Vleu gels'. Het refrein is nog altijd bruikbaar, maar de coupletten moeten aan het heden, of liever aan de afgelopen zevenhonderd jaar, worden aangepast. Mocht uw dichtader gaan vloeien, dan zal deze poëtische stroom graag door 't Kleine Krantsje' wor den opgevangen. Hier de 'Leeuwarder Duumkes', die Albert Bol in 1912 in de Harmonie aan de kermisgangers presenteerde. We beginnen met het onverslijtbare refrein: Zonder twijfel is het iemand van talent, Als hij nu de lange Piepmuziek ook dirigeert, Wordt ie zeker door ieder ver eerd. De Schrans wordt eindlijk opge knapt, 't Station is ook wat opgelapt, Maar 't is nog steeds een kruis, Het tocht er als een sluis, Onze Centrale is reeds klaar, Wacht tot Augustus van dit jaar Leeuwarden wat gezicht Electrisch dan verlicht. En de zwemschool breekt men nu waarschijnlijk af. Omdat 't ding veel reen tot er gernissen gaf. Wellicht komt een nieuwe, maar vervalt dat weer, Nu dan wasschen we ons maar niet meer. De Zondagssluiting ging niet door Maar wellicht zorgt de Raad er voor Stelt 't winkeliers tot plicht, Om negen ure dicht. Tentoonstelling komt ook dit jaar. Daar blijkt dan ieder zonne klaar Van welke betekenis De Friesche landbouw is. Aan de burgemeester breng ik hulde hier, Hij 's de ware man, geeft ieder zijn plezier, En des Zondags mag er ook weer optocht zijn. Daarom: Leev' Burgemeester Patijn. Dit jaar was bij de kaatswed strijd, De Fries vol moed en vol beleid, Hij gaf dan Belgen klop En sloeg ze op hun kop. En 't is gebleken op dien dag, Dat Friesland er nog wezen mag. Dat bleek ook ongezocht, Bij de elf Stedentocht. Wakk're Friezen houdt je mooie land in eer, „Friesland hoog", dat zij uw leuze telken keer. Werkt eendrachtig samen, groot zowel als klein, En zingt allen nu mee het re frein. GRONINGERSTRAATWEG ONDER LEEUWARDEN

Historisch Centrum Leeuwarden

’t Kleine Krantsje, 1964-1997 | 1985 | | pagina 11