HERINNERINGEN VAN
M
R.J
C/3
i i
nTTT IN VIER DELEN
L> l J Li DEEL IV
"Ttv
Men krijgt bij de politie te doen
met alle lagen van de bevolking.
Oplichters, fraudeurs, aborteurs,
flessetrekkers, sexuele perver
ten, waarbij vroeger ook de ho-
mosexuelen werden gerekend,
men vindt ze bij hoog en bij laag.
Een politieman, vooral een van
de recherche, moet vaak vele
geheimen onder z'n pet bewa
ren, omdat het hem verboden is
erover te spreken, als een zaak
niet bij de justitie komt. Het
komt voor, dat hij bij de uitoefe
ning van zijn ambt mensen te
genkomt, waarvoor hij tot dan
een groot ontzag had, maar die
hem diep ontgoochelen, omdat
hij ze aantreft in omstandighe
den, die niet bepaald in overeen
stemming zijn met hun maat
schappelijke positie of met de
hoogte van hun ambt. Meestal
hebben die omstandigheden te
maken met sexuele uitspattin
gen. Persoonlijk is me dat over
komen met een hoge justitie
ambtenaar, die een slippertje
maakte. In mijn tijd kwam het
vrij veel voor, dat vooraanstaan
de mensen er, wat wij noemden,
,,'n makke duif" op na hielden,
'n vrouw, die door hen gemain-
teerd werd en die, met een vast
inkomen, 'n behoorlijk bestaan
leidde. Ze deden daar niemand
kwaad mee, het gaf ook geen
aanstoot, maar sommige van die
mensen waren grote hypocrie
ten, omdat ze, in het oog van de
wereld de zedenmeester uithin
gen. Wat te zeggen van een do
minee, die ik eens in een chic
bordeel aantrof. Ach, het is alle
maal menselijk en zo oud als de
wereld, maar men leeft, naar het
mij wil voorkomen, rustiger èn
onbekommerder als men er geen
weet van heeft.
MIDDEN IN 'T LEVEN
Als politieman staat men midden
in het leven en komt men tot de
ontdekking, dat de werkelijk
heid vaak veel aangrijpender,
veel ingewikkelder en meer bi
zar is dan schrijvers van fictieve
verhalen in hun stoutste fanta
sieën te berde weten te brengen:
„Truth is stranger than fiction"
zeggen de Engelsen daarom. Er
lijkt me geen vak te bedenken,
waarbij men meer mensenkennis
opdoet dan bij de politie en in
m'n later bestaan als koopman
heb ik daarvan dan ook wel pro
fijt gehad.
Zoals ik reeds eerder opmerkte
ben ik, alles met elkaar, 14 jaar
bij de politie geweest en heb
daarbij een zeer wisselende ar
beid gedaan. Na een jaar surnu
merair te zijn geweest, werd ik,
na examen te hebben gedaan,
inspecteur 2e klas en als wacht
commandant geplaatst aan het
bureau Warmoesstraat, met alle
verantwoording, _die dat mee
bracht. Veel ellende heb ik daar
meegemaakt, maar ook veel heb
ik daar gelachen. Ik heb helaas
geen dagboek bijgehouden, want
anders zou ik u, in chronologi
sche volgorde van m'n weder
waardigheden kunnen vertel
leen. Van slechts enkele, die me
in het geheugen schieten, zal ik u
daarom mededeling doen.
JONKHEER.
zal noemen, omdat er nog leden
van zijn familie in leven zijn -
die er in een paar jaar tijd een
paar miljoen, die hij had geërfd,
doorbraste. Het was een aller
aardigste kerel, die blijkbaar
graag in de rosse buurt verkeer
de en zich daar aan grote bras
partijen overgaf. Hij had daarbij
een bepaalde voorliefde voor
bordelen, waarvoor wij een post
hadden geplaatst, een politie
agent, die mensen waarschuwde,
dat ze daar beter niet binnen
konden gaan, omdat er een bero
ving had plaatsgevonden of om
een andere reden, die een be
zoek minder aanbevelenswaard
maakte. De toegang verbieden
konden we niet, alleen waar
schuwen. De jonkheer in kwestie
echter, moest en zou waar
schijnlijk om ons te treiteren en
te laten zien, dat hij zelf wel kon
uitmaken, wat goed voor hem
was - in deze huizen naar bin
nen. Soms waren er tegelijkertijd
meer van die huizen waar gepost
werd en hij liet er zich dan door
een snorder of een apieskoetsier
langsrijden. Meestal charterde
hij 'de Taaie', een oude, in die
tijd zeer befaamde, meestal voor
een kwart beschonken, zwaar
bebaarde typische Amsterdam
mer, die alles wist van wat er in
de rosse buurten van Amster
dam te koop was en die niet
alleen in de sectie Warmoes
straat te vinden waren.
BACHHUS
Op een goede nacht komt de
jonkheer bij me aan het bureau,
na blijkbaar een behoorlijke of
ferande aan Bachhus te hebben
gebracht, en stelt me de vraag of
we soms een stel agenten in
dienst hebben, die allemaal van
dezelfde familie zijn. Op m'n
verbaasde vraag, wat hij daar
mee bedoelt, doet hij me het
volgende verhaal: „Je weet, bes
te man, dat ik graag naar de
kasten ga, die door jullie gepost
worden en dat de Taaie me dan
rijdt. Ik geef dan meestal, maar
dat mag je eigenlijk niet weten,
een knaak aan de post en die laat
me dan door. Nou, vannacht doe
ik hetzelfde en telkens staat er
een kerel met hetzelfde smoel
voor de deur. Zeer beleefd hoor
en als ik weer naar buiten kom,
staat hij er nog. Je houdt het niet
voor mogelijk, maar ze lijken
precies op elkaar."
ROMMELEN.
We praten nog wat met elkaar
en daarna verlaat onze vriend,
die zegt nog wat te rommelen te
hebben, het bureau, mij achter
latend met de vraag, wat er nu
weer allemaal aan de hand is
geweest. Ik ben er namelijk van
overtuigd, dat de jonkheer, hoe
wel beneveld, geen onzin heeft
staan te vertellen. Ik stel een
onderzoek in en kom er ten slot
te achter, dat een van onze agen
ten, die „al meer wat aan de
hand heeft gehad", met de Taaie
een congsie heeft gesloten en
in z'n vrije tijd, in uniform ge
kleed met hem „op pad" gaat.
In dit geval was hij, terwijl de
jonkheer in het koetsje zat er
achterop meegereden en, als de
Taaie voor een willekeurig bor
deel stilhield, dat helemaal niet
bewaakt werd, eraf gesprongen
en had hij postgevat, voordat de
jonkheer uitstapte. Hij had be
leefd goedendag gezegd en de
gebruikelijke rijksdaalder in ont
vangst genomen, die hij daarna
met de Taaie deelde. De nacht,
waarvan hier sprake is, had hij er
drie opgedaan, een hele som, als
men bedenkt, dat toen het netto
salaris van een agent 32,- in
de week bedroeg. Agenten mo
gen natuurlijk op zo'n manier
geen geld verdienen, zo mogen
helemaal geen geld aannemen en
hij zou dus gestraft moeten wor
den, maar aangezien hij verder
een uitstekend politieman was,
die met grote moed vervelende
zaakjes wist op te knappen, heb
ik toen de kwestie met de mantel
der liefde bedekt en hem alleen
een flinke schrobbering gegeven.
In m'n hart moest ik verschrik
kelijk om de toestand lachen.
Homo sum et nihil humane nihil
alienum puto, ik ben een mens
en niets menselijks is me
vreemd.
OOK MENSEN
Agenten zijn ook mensen en in
een corps, dat 2400 man sterk is,
zijn er natuurlijk altijd wel enke
le, die niet deugen, noch voor
het politievak, noch voor een
ander beroep, waarbij een strik
te eerlijkheid vereist is. In de
tijd, waarover ik spreek, werd
elk vergrijp, ook het geringste
streng gestraft. Ik ben er bijna
zeker van, dat, indien ik officiële
melding had gemaakt van de
hiervoor genoemde 'escapade'
van de agent in kwestie, zijn
ontslag niet denkbeeldig zou zijn
geweest. Persoonlijk nam ik ook
een risico door de zaak zelf af te
doen. Mijn ervaring is echter,
ook in mijn later bestaan, dat,
indien men verantwoordelijk
heid draagt voor het gedrag van
mensen, die onder je bevelen
staan en aan wie soms opdrach
ten moet geven, die gevaren met
zich brengen, men ook risico's
moet durven te nemen. Men
krijgt dan met z'n mensen een
grotere saamhorigheid en men
verhoogt het vertrouwen, dat de
mensen in je stellen. Dit was ook
de opvatting van m'n grote voor
beeld, de heer Voordewind, aan
wie ik een en ander vertelde en
die, hoewel hij mij daarbij van
geen enkele verantwoordelijk
heid ontlastte, omdat hij toen
m'n chef niet was, zich kon ver
enigen met mijn gedragswijze.
Samen hebben we toen nog eens
hartelijk gelachen om de wijze,
waarop de hier bedoelde Am
sterdamse smeris er, clandestien,
een centje bij trachtte te verdie
nen.
SMERIS
A propos - ik gebruik hier het
woord smeris en het zou me ver
wonderen, als u de herkomst
daarvan kent. Het intrigeerde
mij destijds ook en dus deed ik er
een onderzoek naar, waarbij
zelfs een etymologisch woorden
boek te pas kwam. U moet we
ten, dat de penose wereld ofte
wel de onderwereld zich bedient
van vele, in de Nederlandse taal
ongebruikelijke, uitdrukkingen,
die veelal aan het Hebreeuws
ontleend zijn. Mokum bijv., zo
als Amsterdam vaak genoemd
wordt, is het Hebr. woord voor
stad, jatten is stelen en jatmoes is
geld, een tiejeis is een brandkast
en omdat deze meestal groen is
en een urinoir ook, heet de
laatstgenoemde inrichting een
miegtiejeis, een sjikse is een
Christenmeid, een politie-agent
te paard is een knolsmeris en een
hogere politie-ambtenaar een
meneertje en een rechercheur
een rus. Er zijn ontelbaar vele
van deze woorden en smeris, dat
in de volksmond meestal wordt
geassocieerd met smerig of met
'n agent, die hem smeert als er
wat te doen is, is er een van. Het
is echter een zeer toepasselijke
naam, omdat het Hebr. woord
sjemira wachter of waker bete
kent. Merkwaardig is, dat het
Hoogduits de uitdrukking kent
'Schmiere stehen', dat op wacht
staan betekent. Omdat men ze
ker dacht, dat Schmiere, het
Duitse woord voor smeer, met
vet te maken had, heeft men
daarnaast de uitdrukkingen 'But
ter stehen', 'Fett stehen' en 'Kase
stehen'. Aan dat laatste hebben
we dan weer het Nederlandse
woord boskees te danken, dat
boswachter betekent. Een ande
re benaming van een agent is
'juut', dat echter meer in het
Utrechtse in zwang is. Een kip of
hoen wordt daar ook een juut
genoemd en aangezien zowel
een kip als een agent (in) pikt, is
het verband gauw gelegd. Kip is
trouwens een anagram van pik
en oorspronkelijk afkomstig van
het Gotische 'kipp', dat pakken
of oprapen betekent.
DOORGAAN
„Ik zou nog een tijdlang kunnen
voortgaan met het relateren van
mijn herinneringen aan mijn
loopbaan bij de politie, die, on
geordend, maar scherp als in een
kaleidoscopisch beeld, voor mijn
geestesoog opdoemen, maar ik
dien er rekening mee te houden,
dat dit blad in principe is opgezet
om de nostalgie naar het verle
den van Leeuwarden en dat van
Leeuwarders levendig te houden
en niet om de loopbaan van een
van z'n inwoners te verhalen. Ik
zal daarom verder kort zijn. Laat
ik volstaan met te zeggen, dat
die loopbaan bij de politie zeer
voorspoedig verliep. Na 4 jaar
dienst werd ik adjudant van de
Hoofdcommissaris en tevens
hoofd van de Amsterdamse poli
tie te water. Na weer 4 jaar werd
ik benoemd tot het eerste hoofd
van de politie te water in Neder
land, nadat ik inmiddels in vrije
tijd mijn rechtenstudie had vol
tooid. Twee jaar later brak de
wereldoorlog uit en, hoewel de
naar Londen uitgeweken rege
ring de politie schriftelijk had
opgedragen, in het belang van de
Nederlandse bevolking, zo goed
mogelijk met de bezettende
macht samen te werken, dook ik
onder. Als Fries en 'superger
maan' stond ik n.l. bij Rauter (te)
goed aangeschreven. Bij een van
de bijeenkomsten, die we nood
gedwongen met de Duitse in
stanties moesten hebben, liet hij
zich n.l. ontvallen, dat er een
(Vervolg op pag. 9)
l i