HARMONICASPELER
NAM HET NIET.
LEEUWARDEN 700
IN DICHTVORM
HEEL HARKEMA BELEDIGD
Tot de abonnees die reageerden op onze oproep van een aantal
weken geleden 'Waar blijft het feestlied ter gelegenheid van Leeu
wardens zevenhonderdjarig bestaan?' behoorde ook de heer Johan
van Bergen te Heerenveen. Van Bergen, Leeuwarder van geboorte,
is een van de auteurs van het pas verschenen boek 'Oud Leeuwarden
- Om nooit te vergeten'. Hij schreef een aantal 'echte Liwadder
gedichten' voor die jubileumuitgave. Speciaal voor 't Kleine Krantsje
vloeide er het volgende uit zijn dichterspen.
MIEN LIWWADDEN
REFREIN:
Gee mij toch mien joppese Liwwadden mar,
met die stad ken ik leze en skneve,
ik foêl mie d'r thuus en ik hou su fan har,
se ken su goéd mien gedieker fedrieve,
wie d'r woanen gaat het wel un beste keus deen
en wie fut is die wil d'r wel krupend weer heen,
gee mij toch mien joppese Liwwadden mar,
'k bin feliefd op har, sa 'k oek wel blieve.
In 't groên fanne greiden daar leit mien idoal,
al seven eeuwn, sêge guünzen, die 't wete,
ik bin d'r geboren en ging d'r naar skoal,
mien Liwwadden ken 'k nietfegete.
REFREIN
Waar siên'st nou su'n priêm as de Bonnefaaskerk,
su'n skeve goêdbloêd as önz' Oldehove,
su'n see fan un Saailand met sien frijdagse merk?
Kè'st fegemie, langsoeke, wi'k love!
REFREIN
Waar fluustre su noflek as oppe Eewal
en inne Prinsetuun oerouwe bomen,
waar lége in grachten krek as hier overal
ouwe skuutsjes fan froeger te dromen?
REFREIN
Waar fien je su duudlek de eeuwen terug,
die inne straatsjes oppe terpebuit lége,
waar prate sufeul mantsjes metmekaar oppe brug,
waar kenne se de brouw-r su sêge?
REFREIN
De wereld is groater dan óns Friese land,
d'r bin duzenden skitterende steden,
laat mij mar in Liwwadden los, ménsen, want
ik ken d'r niet buten, och heden!
"Kompelementen van mien moeke en of buurvrouzv oek een
koemke suker lene kan.
In de tot dusver verschenen bij
na vijfhonderd nummers van 't
Kleine Krantsje" zijn honderden
merkwaardige Leeuwarders aan
de lezers voorgesteld of in de
herinnering van de (oud)-stadge-
noten teruggeroepen. Eén van
hen heeft zich tot dusver aan een
beschrijving onttrokken alhoe
wel hij daar dubbel en dwars
aanspraak op kan mat en. Zijn
naam is Fenno Lodewijk Schou-
stra. Inderdaad: de uitgever-re
dacteur van dit blad.
TE GRAZEN.
Het aardige van de journalistiek
is, dat men iedereen te grazen
kan nemen en zichzelf buiten
schot laten. Maar dat is wel on
rechtvaardig en daarom schrijf
ik, als Fenno's oud-collega van
"t Vrije Volk", dit verhaaltje.
Hij moet niet proberen het te
verdonkeremanen, want dan zeg
ik mijn abonnement op.
Toen ik in 1949 als redacteur
van het dagblad "Het Vrije
Volk" van Den Haag naar Leeu
warden was overgeplaatst, ont
moette ik hier aan de Tweebaks-
markt twee collega's: Jo Smit
(veel later directeur Vara-radio)
en Fenno Schoustra, die vooral
de sport verzorgde, speciaal on
der de schuilnaam Piola. Ik werd
de schrijver van een rubriek
klein stadsnieuws ("Stads-
praat"), voorafgegaan door een
los, wat beschouwelijk stukje,
dat naar het lettertype een 'cur
siefje" werd genoemd. In die tijd
werd het zoekplaatje uitgevon
den, waarbij de lezers moesten
bepalen waar een foto was ge
maakt. "t Kleine Krantsje" doet
hetzelfde, maar dan met histori
sche beelden. Een vaste klant
was Johannes de Jong, die eind
vorig jaar als ere-Leeuwarder
het eerste exemplaar van 'Leeu
warden, beeld van een stad" uit
handen van de burgemeester
ontving.
Heel Harkema Opeinde werd beledigd. Maar de harmonicaspeler
nam het niet.
Maar ik deed ook mee aan het
maken van reportages over het
aan mooie verhalen zo rijke
Friese land. Mijn eerste opdracht
was de journalistieke schijnwer
per te richten op het bekoorlijke,
sociaal evenwel wat problemati
sche dorp Harkema-Opeinde.
Vooral door de influisteringen
van een plaatselijke predikant
viel het verhaal nogal schril uit,
zeer tot ongenoegen van de dor
pelingen, die - kort en goed - van
mening waren dat de Friese re
dactie van "Het Vrije Volk" met
huid en haar moest worden uit
geroeid.
Nu worden dergelijke gerechten
gelukkig niet zo heet gegeten als
ze worden opgediend; boven
dien schreef ik in grote haast een
tweede artikel, waarin Harke
ma-Opeinde hemelhoog werd
geprezen. Maar toch...
KERMIS
Het was kennis in Leeuwarden.
Van buiten drong het geluid van
niet zo stemvaste draaiorgels en
harmonicaspelers tot ons door.
Maar plotseling vernamen wij
gestommel op de trap en een
ogenblik later verscheen een sjo
fele maar stoere figuur in de
deuropening. Die man zei: "Ik
kom van Harkema-Opende".
Daar had je dus de poppen aan
het dansen. Jo Smit verstond zijn
taak als chef van de redactie en
troonde de kennelijk boosaardi
ge bezoeker mee naar zijn hok
om recht te praten wat krom
was.
Zijn kantoortje was door 'n gla
zen wand gescheiden van de
door Fenno en mij bemande re
dactie. Wat er werd gezegd kon
den wij niet horen, maar het was
duidelijk dat Jo Smit haarfijn aan
het uitleggen was, dat wij ver
vuld waren van het diepste res
pect en de grootste achting voor
het door de man vertegenwoor
digde dorp, voorts dat de schrij
ver van het verhaal op staande
voet en oneervol was ontslagen.
De man luisterde zwijgend en
scheen maar weinig van het ver
haal te begrijpen. In ieder geval
was al veel gewonnen dat hij niet
naar het mes greep.
Toen gebeurde iets zeer merk
waardigs. Fenno stapte de ka
mer van Jo Smit binnen. Hij tikte
de bezoeker op de schouder,
stopte hem iets in de hand en
zei: "Zo is het genoeg". De man
stond op en verdween, zonder
een woord te zeggen.
De ware toedracht werd al gauw
duidelijk. Aan de overkant van
de Tweebaksmarkt had een een
zame harmonicaspeler gestaan,
als lid van het kermisgilde. Fen
no had hem aangesproken met
de vraag: "Wille jou wel 'n gul
den ferdiene?" Nu, dat was een
mooi aanbod, want er kwamen
maar weinig kunstminnaars
langs die de kreunende klanken
van de harmonica met een cent
wilden belonen. „Dan gane jou
dêr mar naar binnen, je zette de
harmonica achter de deur, je
lope de trap op. Dêr sit 'n me
neer in 'n kamertsje. Dan hoeve
jou allenig mar tegen hem te
sêgen: ik kom van Harkema-
Opeinde."
Zo was het gegaan en de man
had zijn gulden wel verdiend...!
W. H. Kuipers