BOEKBINDEN BIJ JONGBLOED WAT EEN HEERLIJK VAK 'T KLEINE KRANTSJE IS TOCH WEL UNIEK EN VINDT HIER ZIJNS GELIJKE NIET IN MIJN TIJD. De foto van de Bewaarschool aan de Tuinen met daarop Juf Broers in 't Kleine Krantsje num mer 486 is voor mij aanleiding even in de pen te klimmen. Juf frouw Broers werd namelijk la ter de echtgenote van de heer A. Jongbloed van de firma A. Jong bloed Azn, de Bijbel- en Kerk boekbinderij, waar ik zelf heb gewerkt. Toen ik nog een jongen van elf jaar was, wist ik al wat ik wor den zou, namelijk boekbinder. Dat leek mij een mooi vak toe. Ik had in april 1915 zeven klas sen van de lagere school doorlo pen en om in het bezit te komen van een arbeidskaart toog ik naar het politiebureau, waar ik tegenover Commissaris Wesser kwam te staan. Een grote man met een vervaarlijke zwarte snor. Ik was wel even bang, maar het kwam er toch uit om een kaart te vragen. WAT MUSTOU? "Wat mustou en hoe oud bis- tou?" vroeg Wesser. Ik zei "Elf meneer en ik heb de zeven klassen doorlopen". Hij geloofde mij niet en ik moest terug naar bovenmeester O. Sijt- stra om een briefje te halen - pas daarna kreeg ik m'n arbeids kaart. Ik begaf mij naar de boekbinde rij van Jongbloed, die toen nog gevestigd was in de Johan Wil lem Frisostraat. De eerste ken nismaking met mijn chef, de heer M. Meijer, was erg prettig en spoedig verscheen ook de oudste firmant, de vader van de heer A. Jongbloed, die later in de firma werd opgenomen. De oude baas met een prachtige baard streek mij over mijn toen nog donkere haren en zei, dat mij goed werk was beschoren als ik goed oppaste. Ik begon met één vijftig in de week en dat was heel wat in die tijd. Intussen bleef ik avondonderwijs volgen aan de Burgeravond school o.l.v. de heer H. P. Pries ter. Die opleiding duurde drie jaar en de schooltijden waren van maandag- tot en met zater dagavond met uitzondering van de woensdagavond. Bovendien had ik een uur in de week vrij Het personeel van de firma Jongbloed in 1930. Achterste rij: S. Kooistra, W. Beers, D. Boonstra, De Boer, J. Stobbe, L. Castelein en H. de Boer. Op de voorste rij: een onbekende, Kalsbeek, N. Onclin en Eelke de Wal. Tenslotte op de fiets: Fedde Verf. om de catechisatie bij de her vormde dominees Te Bruggenca- te en Vorenkamp te kunnen vol gen. De eerste leertijd op de binderij was zeer belangrijk. Enkele ja ren werden we beziggehouden met vouwen, naaien en collatio neren, het verzamelen van de reeds gevouwen katems. Voor controle waren deze katems op de rag voorzien van een streep je, zodat we de volgorde van nummering konden zien voor ze naar de naaibank gingen. Het werken aan de naaibank was niet moeilijk, maar bijzonder in tensief. Als de katems met de hand aan elkaar waren genaaid, bleef het boek een goed geheel en kon men het jaren en jaren gebruiken. Het naaien op de naaibank noemden wij "spansjenaaien" vermoedelijk omdat de katems om strakgespannen touwen wer den genaaid. Vooraf werden lichte gleuven in de katems ge zaagd. Na het naaien werd het boek gelijmd, voorzien van schutbladen, daarna gesneden, gerond en voorzien van gaas of een zak op de rag. Voor het vervaardigen van luxe banden kwam veel vakmanschap kijken. Bijbels hadden meestal een bij zondere bewerking nodig. Maar voordat de band om het boek kwam werd op de snede van het boek een marmervlak of een goudsnede aangebracht. Het sneevergulden was wel een ge heel apart vak. Het was n.l. echt goud dat aangebracht moest worden en de velletjes goud wa ren echte vliesjes. MET ZORG Het leer voor het meer luxere werk werd met zorg uitgekozen. Het blanke leer voor de bijbels onderging eerst een hele bewer king voordat het voorzien was van het prachtig gemarmerde ui terlijk. Boekbinden: een prachtig vak, een heerlijk vak. Tenminste in mijn tijd. Als het bladgoud op de snede werd aangebracht bleef er altijd aan de sneekant iets han gen. Dit werd in een doos opge vangen en met de Kermis ver kocht aan goudsmid Attema. En wij kwamen dusdoende in het bezit van een Kermiscent. Was de oude baas Jongbloed een minzaam persoon, ook het jonge paar Jongbloed waren beminne lijke mensen. Omstreeks 1930 was chef Meijer naar ik me herinner vijftig jaar bij de firma werkzaam. De heer Jongbloed wilde een album sa menstellen met foto's van alle personen en machines. Die op dracht kreeg ik. Bij het aanbren gen van twee abonnees op "Het Volk" ontving ik een Agfa box en daarmee maakte ik goede fo to's. Ik heb toen een 35 tal foto's gemaakt, ontwikkeld en afge drukt. Ze zijn verzameld in een door de collega's gemaakt album en de heer M. Meijer aangebo den. Als dank ontving van de baas en boeket bloemen. Op een dag verzocht de heer Jongbloed ons, een drietal jonge re volwassenen, om overwerk te verrichten voor een spoedzen- ding naar Oost-Indië. Toen de taak op tijd gereedgekomen was, kregen we een compliment van de baas. Wij van onze kant de den toen de vraag waarom de ouderen met 32,- naar huis gingen en wij het met ƒ31,20 moesten stellen. De zaterdag daarop zat er tachtig cent meer in ons loonzakje. En dat in die dagen was een groot bedrag. De eerste jaren werkten we tot za- termiddag zes uur. Daarna werd de tijd teruggebracht tot 's mid dags vier uur waarop weer later de vrije zaterdagmiddag werd ingevoerd. Vakantiedagen wa ren er vier. Hiervan ging er een af voor Koninginnedag en twee maandagmiddagen voor de Ker- GROTE KERKSTRAAT Latere jaren verhuisden we van de Joh. Willem Frisostraat naar de Grote Kerkstraat. Zowat alles was van beton, natuurlijk ook de vloeren. Er was echter geen re kening mee gehouden dat beton veel stof afgaf en dat konden we bij het papier niet gebruiken. In derhaast werd de vloer voorzien van een asfaltlaag. Zonder uitzondering waren wij allen georganiseerd in de ANTB, de Algemeene Nederlandse Ty pografen Bond of, zoals wij meestal zeiden, Alle Nijveren Ten Beste. Als er loten werden verkocht voor "Zonnestraal" het t.b.c. fonds dan werden die wel verkocht aan onze kerkelij ke broeders, maar direct daarop werden ze door hen verbrand. De omgang met elkaar was bui tengewoon goed en vriendelijk. Een pracht stel kerels, die oude boekbinders. Toen ik in 1932 op straat kwam te staan kende ik de bijbel van buiten zoals onze ker kelijke broeders de bijbel van binnen kenden. Ik kreeg ander werk en van de firma Jongbloed de verzekering dat als ik het niet aankon, weer bij hun terecht kon komen. Leeuwarden W. Beers 't Kleine Krantsje is toch wel uniek. Het vindt in heel ons land zijns gelijke niet. Vanuit Leeu warden gaat het de hele wereld over en ik vermoed zelfs, dat zij die het verst bij de Oldehove vandaan zitten, voor alles naar dit krantsje grijpen. Wie zich afvraagt hoe dat komt, ziet Leeuwarden liggen in het hart van Friesland. Dan denk ik wel aan het oude Leeuwarden, dat zich nauw verbonden wist met het achterland, de provincie, waarvan het de hoofdstad mocht zijn. Leeuwarden was op Fries land aangewezen en omgekeerd. Daar was een hechte verbinding. Maar dit is nog niet alles wat hier te zeggen valt. Het is een opval lend verschijnsel - het was in het ieder geval - dat, anders dan uit andere provincie's(?), Friezen en Leeuwarders naar andere landen trokken. Waar je ook kwam in de wereld, Friezen vond je over al. Merkwaardig hoe ze elkaar dan vonden en in hun "krite's" hun hart ophaalden aan hun memmetaal. STERK VERLANGEN Hoe verder zij wegzaten van de Oldehove des te sterker was het verlangen om levendig te hou den het beeld van hun stad en heitelan. Een Friese vlag in de vreemde wist alle snaren in een Fries hart aan te slaan. Of zij nu kwamen uit de stad of uit het dorp, met Leeuwarden in hun hart vergeten ze nooit dat hun stad ligt in het hart van Fries land. Dat beeld sterft niet, omdat het verleden leeft in hen, zolang zij de zon mogen zien. Wat hier gezegd wordt, geldt voor de oude tijden. Maar ik hoop vurig, dat ook de jongere generatie dit zal vasthouden als een groot goed, zeker nu een internationale cultuur als een lijkwade zich dreigt te leggen over ons land en zeker Friesland het eigene wil ontnemen. Maar ook dan nog blijft in het le ven van mensen de verbonden heid met het land,waar zij gebo ren zijn en dat steeds weer in hun hart opkomt. Al zitten ze onder de palmen in de tropenzon - ja dan juist - komt voor hun ogen het onver getelijke beeld van Friesland zo als het daar ligt onder die hoge luchten in het stralend zonne licht. De weiden met het bonte vee, de boerderijen in de scha duw van machtige boomgroe pen. Zij zien voor zich de wijde wateren van de Grote Wielen en zeilen weer in de ranke bootjes. Het beeld van de Oldehove zou den zij voor geen geld willen kwijtraken. Leeuwarden met op de achter grond dat wijde land en zijn hoge kerktorens, daarnaar gaat het heimwee. Het is 't Kleine Krantsje dat dit beeld voor ons vasthoudt en telkens weer op roept en ik denk, dat het zelf niet beseft, dat het daarmee velen een grote dienst doet. In onze geest blijft mee daardoor leven het verleden, onze jeugd, toen het leven ontwaakte en wij de dromen droomden, die het leven mogelijk verstoorde, maar die nu nog het beeld van vroeger overstralen. Altijd cirkelt het om Leeuwarden. Alleen de naam al roept beelden op, die ons bege leiden. Wij zien het voor ons en de verbeelding gaat soms nog uit boven wat wij eens zagen en doorleefden met ons hart. Daarom wil een mens graag her innerd worden aan zijn verleden in zijn stad, in zijn land. Want daar liggen tenslotte zijn "roots", de wortels van zijn be staan. Daarheen keert een mens altijd weer terug. Zo moge Leeuwarden blijven le ven in de harten van hen, die, waar ook ter wereld, omzien in verwondering over wat zij eens meemaakten daar in die stad en wat bleef een deel van hun le ven. Amersfoort J. v.d. Linden

Historisch Centrum Leeuwarden

’t Kleine Krantsje, 1964-1997 | 1985 | | pagina 2