GEDACHTEN BIJ EEN MOOIE WINTERFOTO DRAMA UIT 1924 EEN VERHAAL UIT DUISTERE TIJDEN 'T KLEINE KRANTSJE VOOR LEEUWARDEN EN DE WIJDE WERELD ER OMHEEN De winterfoto van de laatste prijsvraag van het vorig jaar be trof waarschijnlijk één van de weinige doorkijkjes richting Pop- peweg met op de achtergrond wat wij noemden het „streekje van Lebbink", genoemd naar een daar wonend iemand. Zelfs een klein deel van de „In dische buurt" is nog zichtbaar. De doorkijk naar achteren was mogelijk doordat een huis aan de Poppeweg in het rijtje ont brak. JEUGDHERINNERINGEN Wanneer ik verder dit plaatje be kijk komen bij mij jeugdherinne ringen boven. De fotograaf keek naar de ach terzijde van de boerderij van ex pediteur Schat, en stond nabij de mestvaalt, niet ver van de plaats waar in oorlogstijd een vliegtuig zich in de grond boor de. Een boerderij die overigens alleen maar dienst deed als stal ling voor paarden. Ik dacht min stens vijf a zes. Wij mochten als buurtkinderen altijd meerijden naar school. Klommen dan hoog op de bok van de wagen en stapten af op de Bleeklaan om het laatste stukje naar school te lopen. Andere kinderen hadden altijd de moed om achterop te sprin gen. Het mocht niet na een eer der ongeval. De zweep knalde dan hoog naar achteren en weg was iedereen. Achter de boerderij was een overkapping gemaakt - niet zichtbaar - waaronder de wa gens geparkeerd stonden en daar weer achter was een droge sloot met een dichte begroeiing van vlierstruiken. Daarin hadden we ons „jeugdhol". Je had in die tijd ook al scher mutselingen tussen buurten on derling. Geen vechtpartijen op grote schaal, maar er werden wel eens klappen uitgedeeld. Hadden wij een „gevangene" dan werd hij naar ons hol ont voerd en daar een tijdje vastge houden. Op de linkerzijde van de foto is een telefoonpaal zichtbaar. Ze stonden op regelmaat in de lan derijen. Deze paal behoorde bij een bovengrondse telefoonver binding met het Oude Panwerk. Ze gaven nog wel eens moeilijk heden bij het „draakje vliegen". Heel wat vliegers zijn in deze bedrading blijven steken. Ook niet zichtbaar, links, de boerderij van Jongma met daar tussen het pad naar het Oude Panwerk en Schilkampen met de boothuizen van de „Lange Negen". (Geen idee hoe men aan deze naam komt). Wanneer deze foto werd genomen is mij niet bekend maar het zal zo dacht ik omstreeks 1940 ge weest zijn. De markante sneeuwhoop tegen de boerderij was waarschijnlijk het begin van een sneeuwhut. Op die plaats zijn er verschillende geweest. Hij werd gebouwd tegen een daar bestaande waterput. Wat ik niet op de foto terug kan vinden, maar misschien was hij er nog niet, is de werkplaats van timmerbedrijf v.d. Meulen? Dit bedrijf was gevestigd in het voormalige pand van schaatsen- fabrikant Feenstra. Het huis stond aan de Poppeweg, maar het er achter gelegen perceel was bebouwd. De werkplaats was ooit over een bestaande niet meer in gebruik zijnde re genput gebouwd. Onder de werkbank verscholen en niet zichtbaar door de aanwezigheid van houtkrullen heeft menig on derduiker letterlijk en figuurlijk in de put gezeten. Het bouwen van een tweede werkplaats had tot gevolg dat de familie Schat het uitzicht gedeel telijk ontnomen werd. De uit gang van deze werkplaats sloot aan op het zichtbare middenpad op de foto. Na de oorlog werd dit gebouw overgenomen door de buurtvereniging „Insulinde" als clubhuis. Ook werd het tot spijt van omwonenden verhuurd voor bruiloften en partijen, tot in de late uurtjes. In mijn bezit is een groepsfoto van het bevrijdingsfeest van deze buurtvereniging waarop een gedeelte van het slagschip „de Ftuyter" inclusief kanonnen en opbouw. Het is in deze werk plaats gebouwd en werd in de optocht getrokken door „matro zen", allemaal buurtjongens van wie ik veel namen kwijt ben. De begeleidingchef moet Braak- sma, de groenteboer aan het Vliet geweest zijn. Het zichtbare huis met puntdak was van mevrouw Van der Meer. Haar man leefde niet meer naar ik meen. In onze ogen een oude mevrouw, maar erg aardig. Links van de tele graafpaal was een trapveldje. De bal kwam dan ook vele ma len over de heg bij haar in de tuin. Ze vond het erg vervelend, maar bleef vriendelijk. In die heg werden altijd „koffiemolentjes" gezocht. Lieveheersbeestjes waren dat. Wat een benaming overigens, hoe komen ze er op. SCHILLEN HALEN Ondanks de vele ballen in de tuin mochten we toch aardappel schillen halen bij mevrouw Van (Vervolg van pag. 3) gen we er toch op af en het lukte: het was een luguber ge zicht. Maar toen moesten we weer te rug en aan het eind van het weiland moesten we nog door het Keizersslootje- zo genoemd naar de familie Keizer, die toen in de Bankastraat woonde. En daar stond een agent ons op te wachten en werden we op de bon geslingerd. Nou, dat was wat! We hadden de zenu wen, want we moesten de na men van onze ouders noemen en later op het Kantongerecht verschijnen. Ik kon van ellende niet meer eten en slapen. Een paar dagen later kwamen er twee agenten bij ons thuis en daar stond „hét misdrijf' breed voerig vermeld Mijn moeke zei: „Hewwe jim nou niks anders te doen, dan achter die kienders anjage?" Veertien dagen later naar het Gerecht. Een voor een naar bin nen en daar stond je dan. Vier van die ontzagwekkende heren in toga en een cipier met een bos sleutels aan een riem om de middel. ik had wel in de grond willen zinken van ellende en ik heb niks gehoord van wat de rechter voorlas uit de stukken. „Door verboden land gelopen?" vroeg hij. „Ja" zei ik en dat was alles. De oudste van ons vieren, Mar tha de Jong, kreeg een boete van een kwartje, Janke van der Vegt en ik zelf werden vrijge sproken. De volgende dag kwam er in de krant te staan: „Pietje S. is aan haar ouders teruggegeven". Mien Moeke zei toen: „Ik kon die wel te vondeling leid hewwe. Wat een drama voor een kind van elf jaar. Leeuwarden P. Sjoerdsma der Meer. Met een zelfgemaakt karretje gingen we de buurt af. Eenmaal per weer kwam boer Koopmans van Schilkampen met zijn schouw de schillen op halen. Hij lag dan tegenover broodven- ter Bakker, ik dacht het tweede huis van de hoek op het Vliet. Bij een volle rieten mand werd een kwartje uitbetaald en daar konden we heel wat mee doen. Sparen voor de kermis bij voor beeld. Als laatste bijzonderheid zou ik één straat met één huis willen noemen. Het stond met de achterzijde te gen de boerderij fan Jongsma aan. Het werd bewoond door de familie Langenberg. Deze had een jachtwerf aan het Vliet en bediende tevens de Nieuwe Poppebrug. Het straatnaambordje met de naam Fabrieksbuurt prijkte op het bergschuurtje maar was voor niemand zichtbaar door het overgroeien van struiken. Het huisnummer was 1maar sloot wel aan op het bestaande rijtje woningen eindigend op huis nummer 573, een pakhuis voor meelprodukten en veekoeken op het Noord-Vliet-Slot met daarnaast een woning, eerder in uw krantje vermeld. Dit pakhuis was eigendom van ene meneer Koopmans en hij woonde iets verderop. Misschien familie van de grote Koopmans? Fabrieksbuurt nr 1 was in ieder geval door niemand te vinden. Zelfs de post had er moeite mee. Over dit stukje Leeuwarden waarvan deze foto een onder deel is, zou ik nog uren kunnen schrijven. Maar daarvoor mis schien een volgende keer. Apeldoorn B. Dijkstra Kennen we de duisternis nog? 's Avonds, als de zon is verdwe nen, is één druk op de schake laar voldoende om de kamer te verlichten en meestal blijft het niet bij één lamp. In heel de stad gaan op hetzelfde ogenblik de straatlantaarns branden. Het avondlijk duister is ons als ste delingen onbekend. De maan valt bij heldere hemel nog wel waar te nemen, maar de sterren lossen zich op in de nevel die boven de stad hangt en ver daarbuiten zichtbaar is als een lichtende vlek. De herinnering aan diepe duis ternis bewaren ouderen nog uit de oorlogsjaren. Toen waagde men zich bij voorkeur op straat bij volle maan, kort daarvoor of kort daarna. Dat licht konden zelfs de Duitsers niet doven. Maar bij nieuwe maan was het raadzaam niet naar buiten te gaan; ondanks de 'knijpkat' (een zaklantaarns met een kleine dy namo) raakte men gemakkelijk het spoor bijster, met alle daar aan verbonden gevaren, wan neer de straat zich niet onder scheidde van de gracht. Vroeger was men vertrouwd met het donker, al werd ook toen al geprobeerd dit op te heffen. Voor de komst van de straatver lichting, die in Leeuwarden in 1680 werd ingevoerd, moest men buiten een toorts of lan taarns meenemen. En wat had den die straatlantaarns te bete kenen? Hun flauwe schijnsel kon alleen maar de richting aan geven voor de voetgangers. Zelfs de naaste omgeving bleef in het duister gehuld. Armzalige pitjes waren het, met raapolie (uit raapzaad en later koolzaad gewonnen) als brandstof. Elke avond werden ze ontstoken en elke morgen gedoofd door de lantaarnopsteker. Bij volle maan werd dit wel eens nagelaten om dat het dan licht genoeg was om buiten te verkeren. Klachten over de ontoereikende straatverlichting brachten het stadsbestuur er toe in 1817 ze ventig zogenaamde reverbères in gebruik te nemen: straatlan taarns die met reflectoren en bolvormige glazen het licht in de gewenste richtingen stuurden, net zoiets dus als nu bij vuurto rens gebeurt. Maar de raapolie bleef in gebruik. Werkelijke ver betering ontstond pas door de gasverlichting, die op 3 decem ber 1845 voor het eerst brandde met 140 grote en 110 kleine lan taarns. Kort daarvoor was de gasfabriek aan het Hoeksterend in bedrijf gesteld. Gaf de stad met de openbare verlichting het goede voorbeeld, particulieren volgden al gauw om zaken en woningen van gas licht te voorzien. Daarbij ging het nog lang om de open branders, die men wel 'vleermuizen' noemde. Een grote verbetering bracht na 1895 de gasgloeikous. Toen was ook de electrische verlichting al in opmars, nadat Edison in 1879 de gloeilamp tot praktische bruikbaarheid had gebracht. Zoals het buiten was, zo was het binnen. De rijken konden zich de weelde van kaarsen veroorlo ven, de armen moesten zich be helpen met een blakertje: een in een kommetje met olie drijvend pitje. Veel viel daarbij niet te zien, maar het flakkerende vlam metje schiep wel sfeer om elkaar verhalen te vertellen, vooral griezelverhalen, vertellingen over geesten en spoken. Want als er buiten weinig te zien was dan zag men gauw allerlei angstwekkende vreemde din- Het flauwe schijnsel van de straatlantaarns kan alleen maar de rich ting aangeven voorde voetgangers. gen: schimmen, geheimzinnige lichtverschijnselen, vooral op kerkhoven en andere griezelige plaatsen.

Historisch Centrum Leeuwarden

’t Kleine Krantsje, 1964-1997 | 1986 | | pagina 7