LEEUWARDERS IN FINLAND VOORBEREIDING COMMUNIEFEEST pagina 6 r Otto Lenk uit Sint Annaparo- chie vervolgt hier het verhaal van zijn belevenissen aan het Finse front. Onze lezers kennen hem inmiddels van de vorige belevenissen van deze Oostenrijkse jongen, die in Nederland terecht kwam, het hier erg naar zijn zin had, maar voor de oorlog door Nederlandse tegenwer king niet in het bezit kwam van onze nationaliteit. Zo werd hij bij de aansluiting van Oostenrijk bij Duitsland 'Rijksduitser' en dienstplich tig voor Hitiers weermacht. De winter begon in Finland wat milder te worden, de zon kwam weer even boven de horizon, de mensen van het dorp hervatten hun buitenwerkzaamheden. Er stond een grote tractor op rups banden en een deskundige was de hele morgen bezig het ding aan de gang te krijgen, maar het lukte niet. Een jongetje van zo'n negen of tien jaar stond er de hele tijd met de handen in de zakken naar te kijken. Toen de man was weggegaan om te eten, beklom dat kereltje de trac tor, prutste aan de handeltjes en reed er mee weg. Nu was dat geen wonder, want bij de bouw van de dam lieten de Amerikanen de kinderen met de voertuigen rijden en werken. Zo stond ik eens te kijken naar een rijdende auto waar niemand in te zien was. Dat ging met een woeste vaart, maar hij keerde op de weg en stopte. Er stapten twee kinderen uit; ze waren zo klein dat ze onder het stuurwiel door moesten kijken. Ook met skiën deden de kinderen de meest onverschrokken toeren, als was dat heel gewoon. Er lag nog sneeuw op de stuwdam, die er uit zag als bij ons een hoge zeedijk. De Duitsers wilden op een zondagmiddag hun moed op de proef stellen door op skies van deze dam te glijden, maar onderaan was de straat met een smalle greppel. De heren ston den met z'n zessen boven, maar niemand durfde als eerste naar beneden te gaan. Er stond ook een Fins jongetje; hij was met skies naar boven geklommen erv zag hoe de heren aarzelden. Toen ging hij als eerste met flit sende snelheid naar beneden, maakte een sprong over het greppeltje en remde keurig af op de straat. Toen konden de Duitsers niet met goed fatsoen achterblijven. Eén van de zes schoot naar be neden, net als het jongetje, maar maakte een salto bij de greppel en bleef op de andere kant van de straat roerloos liggen. Hij werd door de toeschouwers op geraapt en hinkend wegge bracht. De rest van de heldhafti- gen heeft het maar niet gepro beerd. In het dorp stonden kleine blok hutten met alleen een deur en drie zijden waren met aarde op gehoogd tot het dak. Dat waren de koelkasten van de bewoners. Het stuwmeer was dik bevroren en toen de dooi bijna inviel, wer den grote blokken ijs uit het meer gezaagd en in stukjes ge slagen. Die gingen in een diepe kuil in de blokhutten en daar smolten ze de hele zomer niet door de isolerende werking. De dagen werden snel langer en warmer en het duurde niet lang dat de zon niet meer onder de noordelijke horizon zakte. Zij bleef dus dag en nacht schijnen. Overdag werd het ook erg warm en begon de aarde gevaarlijk te schroeien, want klei was er vrij wel nergens; de bodem bestond hoofdzakelijk uit veen. Het leek wel turfstrooisel en dat begon plaatselijk te branden. Er was ook een bakkerij en in die ruimte kon 's middags wel eens een film gedraaid worden. Daar mochten we ook naar toe. Er kwamen veel dorpelingen, ook kinderen, want de grote wereld was hun vreemd en zo'n film voorstelling mocht dus wel een bijzondere gebeurtenis worden genoemd. Er was ook een na deel aan verbonden; het was naast de bakoven zo heet, dat je watër zweette - een sauna was er niets bij. Nu het zomer werd begon ik aan vissen te denken en daarbij werd de wapensmid mijn kame raad. We gingen het stuwmeer op met een bootje, dat bij de electrische centrale lag, maar er kwam meteen een kwade Fin naar ons toeroeien om ons dui delijk te maken dat we van de roeiboten af moesten blijven, omdat die daar lagen voor de bestrijding van brand. De wa pensmid maakte toen van twee lege benzinevaten een roeiboot je en laste daar nog een kiel van zo'n dertig centimeter onder om het minder wankel te maken. We verschalkten zo menige forel, die ik met het primus-peterolie- stel bakte als we wat boter bij het brood kregen. VOORTDUREND BANG Nu waren de Duitsers voortdu rend bang dat de stuwdam ge bombardeerd zou worden. Er kwam een ploeg Italianen met spuitapparatuur om de hele dam met camouflagekleuren te over dekken. De ploegbazen waren Duitsers: vader en zoon. Ze had den een auto tot hun beschik king en bleken ook sportvissers te zijn. Daar speelde ik meteen op in, om ook eens in de omge ving te gaan vissen. Op een vrije zondagmiddag ging ik/met hen mee. We kwamen in ongerept gebied, waar allerlei verrassin gen ons wachtten. Er was een open plek in het bos van wel 50 bij 300 meter. Daar lagen zwerfstenen, zo regelmatig van grootte en rangschikking als wa ren ze door een straatmaker ge legd. De stenen waren wel één tot anderhalve meter in doorsne de en er liep water onderdoor. Om de electrische centrale te beveiligen, kwamen een paar honderd gevangenen en men sen van de O.T. (Organisatie Todt, het militaire bouwbedrijf van Hitier) om een betonnen koepel over dat gebouw te ma ken. Zo kon een deel van de luchtafweerbatterij ergens an ders worden ingezet. De nieuw aangekomenen werden buiten het dorp in het oerwoud in primi tieve onderkomens opgevan gen. Onder geleide werden ze 's morgens naar de elektrische centrale gebracht. Het was een mensonterende aanblik als je de colonne voorbij zag strompelen. De gevangenen waren in lom pen gehuld en de meesten had den lappen om hun voeten. Nu hoorde ik van iemand dat er Pok Nederlanders aan het werk waren bij de O. T. Ik heb ze opgewacht en gevraagd waar ze vandaan kwamen. Het waren meest Rotterdammers, maar er waren ook twee jongens uit Leeuwarden bij, die ik meteen meenam naar mijn atelier. Ik heb hen uitgenodigd 's avonds, als wij vrij waren, eens te komen praten. Het waren de gebroe ders Brouwer en zij woonden ten noorden van de Vijverschool, bij de Bleeklaan, in de Foskiastraat (Barent Fockesstraat - red.) te Leeuwarden. Ze moesten, als zo veel anderen, naar Duitsland om te werken en werden geani meerd om zich bij de O.T. aan te sluiten. Eerst weigerden ze en werden toen opgesloten en dat ging zo door tot ze uiteindelijk toch tekenden, met het gevolg dat ze in Finland terecht kwa men. Ze vertelden hoe het de laatste tijd in Leeuwarden was, want door de brieven van mijn vrouw kreeg ik allerlei persoonlijke in formatie, omdat alle brieven ge censureerd werden. Stond er iets in wat de censuur niet aan stond, dan werd er een blauwe streep over geklad. Ik schreef regelmatig twee brieven per week aan mijn vrouw, maar in het begin moest ik die door de officier laten lezen, anders kwam er geen 'eenheidsstem- pel' op de enveloppe en dan stuurde de censuur zo'n brief terug. Later mocht ik brieven voor mijn vrouw zonder meer laten afstempelen, maar voor anderen moest ik ze eerst wel laten lezen. Ik was blij weer echt iets van thuis te horen. De twee Leeuwarders kwamen vaker 's avonds bij mij op bezoek. "WITTE MUIZEN" Ze vertelden over hun werk en zeiden dat ze niets deden wan neer de opzichter weg was; kwam hij weer in de buurt, dan zeiden ze 'witte muizen' en gin gen even iets doen. Ze deelden alles met elkaar, want hun ver zorging liet zeer veel te wensen over. De jongste broer kreeg toen heimwee en vertelde dat hij doorlopend pijn in zijn borst had. Ik troostte hem en zei dat alles tijdelijk was; ik moest proberen de moeilijkheden wat oppervlak kig te bekijken. Hij had boven dien zijn broer bij zich om mee te kunnen praten. Maar hij werd .ziek en kreeg difterie, waaraan hij stierf. O. Lenk. Deze foto is in 1930 gemaakt op het schoolplein van de Luciaschool waar de meisjes zich, samen met leerlingen van de Elisabethschool, voorbereidden op het communiefeest. We beginnen ditmaal bij de voorste rij: Julia Krijnsen, Kiaske de Jager en Corrie Steenman. Op de tweede rij: meisje Overdijk, Mientje Reinsma, Doortje Jorritsma, Grietje Walon en Saakje Rauwerda. Op de vierde rij Cilia Hobma, Geesje Reekers, Annie Vos, Trijntje Vijver, Lieneke Jorritsma en Ma- rietje Hoekstra. Daarachter Vronie Luinstra en tenslotte op de achterste rij: de handwerkzuster Clarilla, Marietje Over- berg, een onbekende, Annie Schaafsma, Annie de Jong, nog een onbekende, Cisca Romkes, Kapelaan Graafsma en de onderwijzeres Zuster Francisca. ,,Het is mogelijk" aldus onze abonnee mevrouw C. J. Schenkels-Hobma uit Den Haag, die ons de foto toezond, ,,dat er een foutje in de namen zit". Nou ja, dat zou ook geen wonder zijn na meer dan vijftig jaar.

Historisch Centrum Leeuwarden

’t Kleine Krantsje, 1964-1997 | 1986 | | pagina 6