DE MOEILIJKE SPELLING VAN DE TAAL 'T KLEINE KEANTSJE VOOR LEEUWARDEN EN DE WIJDE WERELD ER OMHEEN pagina 13 fyemjahdm-achja. wuma het... HET VLIET Op de "gewone" school waren Ot en Sien de eerste boekjeshel den, maar als je de beginselen van het lezen en schrijven een beetje onder de knie had, dan werden steeds hogere eisen aan het taalgebruik gesteld, want in de zesde (of zevende) klas moest je zonder fouten kunnen schrijven en dat gold speciaal voor het gebruik van de "d", de "t" en de "dt" aan het eind van een woord. Om dat te leren was het dictee het aangewezen mid del: juf of meester las zinnetjes voor met "moeilijke woorden" en die moest je dan opschrijven. Je krijgt vaak de indruk dat vroe ger op school meer zorg be steed werd aan een goed taal gebruik dan tegenwoordig. Zo'n "t-tje" te veel of te weinig doet er niet toe, zeggen ze nu bij het on derwijs, als maar duidelijk is wat de jonge schrijver bedoelt. Zo is het maar precies, maar je moet aan de andere kant ook besef fen dat je met een kromme ha mer een spijker niet recht in het hout kunt slaan. En dan valt het op, dat oudere mensen vaak be ter met de spelling kunnen om gaan dan jongere, die veel meer opleiding hebben gehad dan de veteranen van de oude "dril school". Ik wil daarmee niet zeggen dat de spelling van onze taal een eenvoudige zaak is. Waneer we de woorden net zo zouden schrijven als ze worden gezegd, dan waren er niet zo veel proble men. Maar de spelling is niet zogenaamd "fonetisch", dus overeenstemmend met de klank. Er zitten ook van ouds bestaande gewoonten in, die voort blijven leven al hebben ze eigenlijk geen bestaansrecht meer. Daar zou best eens oprui ming in kunnen worden gehou den, maar dan niet door ieder een op eigen houtje. Hoe is onze spelling eigenlijk ontstaan? Vóór 1800 was er geen officiële schrijfwijze; men hoefde dus geen regels in acht te nemen. Als voorbeelden gol den de Statenbijbel en de ge schriften van landelijk bekende auteurs, zoals Vondel en Hooft. Men schreeft toen bijvoorbeeld "raethuys", in plaats van "raad huis": de "ae" voor de dubbele "a", de "f'.voor de "d" en de "u" voor de "i". Na 1801 kwam daar verandering in. De (Fransgezinde) regering droeg aan de taalgeleerde Sie- genbeek op een officiële spelling te ontwerpen en dat gebeurde. De spelling Siegenbeek vindt men in boeken uit de eerste helft van de vorige eeuw en nog een poosje daarna. Het meest opval lend is de "g" in plaats van "ch": klagt, gezigt, regt. In 1863 werd, eveneens van re geringswege, een nieuwe spel ling ontworpen, die naar de sa menstelling De Vries en Te Winkel werd genoemd. De "ch" won het van de "g" en als we te genwoordig deze nu "oude spel ling" gebruiken, dan schrijven we: regeering, groote, valsch, "Friesch Dagblad" enzovoort. Iets meer dan een eeuw gele den, in 1883 aanvaardde de re gering deze spelling, die nog al tijd door veel oudere mensen wordt geschreven. In 1934 voerde minister Mar- chant de "vereenvoudigde spel ling" in, die na de oorlog alge meen in gebruik kwam. De "ee" en "oo" werden in veel gevallen teruggebracht tot "e" en "o" (be- geeren - begeren, loopen - lo pen) en de "sch" moest op veel plaatsen het veld ruimen (mensch - mens). De slagzin bij deze verandering was: "Niet zoo, maar zo". Daarmee was het nog niet afge lopen. Na de tweede wereldoor log kwam een Nederlands-Belgi sche commissie met een soort gelijkschakeling van de schrijf wijze van het Vlaams en het Ne derlands, als een niet onaardige Belgenmop, want het kan in noord en zuid geen sterveling een steek schelen of bepaalde woorden aan weerskanten een beetje anders worden geschre ven. Arme schoolkinderen van nu, arme meesters en juffen, die dat allemaal zelf in de bol moeten hebben, voordat ze dat in de bolletjes van de kinderen kun nen laten doordringen. En daar komt dan nog bij dat er naast de min of meer officiële "voorkeurspelling" ook een "al ternatieve spelling" is. "Concert" is voorkeur, "koncert" is alterna tief en nog wat alternatiever is "konsert": zo spreek je het uit en daar is dus het meeste voor te zeggen. Maar "konsert" is fout, volgens het "groene boekje", zoals de officiële Woordenlijst ons laat weten. Leeuwarden W. H. Kuipers Een stukje met een plaatje uit „Het boek van Ot en Sien" van Jan Ligthart en H. Scheepstra. De illustratie is van de bekende tekenaar C. Jetses. De man en het orgel. Eenmaal in de week komt er in de straat van Ot en Sien een orgel. Hoor, daar is het weer. Wat speelt het mooi! "Mag ik kijken moeder?" vraagt Ot. Moeder vindt het goed. Sien is er ook. En nog meer jongens en meisjes. Ook groote men- schen blijven staan. Zelfs een oude grootvader.

Historisch Centrum Leeuwarden

’t Kleine Krantsje, 1964-1997 | 1986 | | pagina 13