GROTE VIS KAN BEST MEERVAL ZIJN GEWEEST UIT GROOTMOEDERS ANSICHTENALBUM 'T KLEINE KEAHTSJE VOOR LEEUWARDEN EN DE WIJDE WERELD ER OMHEEN pagina 13 is de J van de Jodenbuurt, zoals we die tot in de oorlog in Leeu warden hebben gekend. Het was, met andere woorden, de wijk, die lag in de omgeving van bij de Put, waar meer joden woonden, dan in enig ander deel van de stad. Maar wat niet wil zeggen, dat er in de Breedstraat, aan de Nieuweburen, in de Speelmansstraat, in de Sacra mentstraat en in de Slotmakers straat ooit meer joden dan chris tenen hebben gewoond - de joodse stadgenoten vormden er altijd een minderheid. Voor het vinden van het oudste spoor van Israëlieten in Leeu warden moeten we teruggaan tot het jaar 1645, toen de over heid een onderzoek begon naar de komst en het aantal joden naar en in Leeuwarden. Zij wer den daarna niet alleen geduld, maar ook begunstigd, wat blijkt uit een toestemming in 1670 om een Joodse begraafplaats in de stad aan te leggen. Toen werd aan- "Jacob de Jode met syn familie ende een neef van Col- lum eene plek gronds tegen den wal in den Boterhoek tot eene Begraafplaats toegestaan". Die begraafplaats werd verschil lende malen uitgebreid en toen ze in 1786 geheel bezet was kocht de gemeente enkele ge bouwen aan de Groeneweg aan om die af te breken en de vrijge komen plaats voor een nieuwe begraafplaats te effenen. "Intusschen" aldus stadsarchi varis Wopke Eekhoff in zijn Ge schiedkundige Beschrijving van Leeuwarden van 1845 "schijnen sommige hunner of wel hunner reizende geloofsgenooten zich zoo te hebben gedragen, dat zij het misnoegen van den Magis traat opwekten, zoodat deze tus- schen de jaren 1712 en 1716 bij Door middel van deze prentbriefkaart van het Beursgebouw kreeg Mevrouw de Weduwe J. H. A. Schuss uit de Hoedemakers- straat 32 in Amsterdam in mei 1901 van haar zoon of dochter te horen, dat hij of zij na een voorspoedige reis om twee uur in Harlingen was gearriveerd. De kaart, die echt de sfeer ademt van die goeie ouwe tijd' is op de markt gebracht door de bekende Uitgeversmaatschappij van N. J. Boon te Amsterdam. herhaling last gaf om alle vreem de Jooden buiten de stad te keeren en om allen, die hiergee- ne drie jaren gewoond hadden, te doen vertrekken". Toen de Israëlieten later dezelf de rechten kregen als de andere kerkgenootschappen, was hun aantal flink toegenomen - waren er in 1754 140 joden in de stad, in 1798 waren er 433 joodse stadgenoten. Het gebouw in de Sacramentstraat, dat zij toen al als synagoge gebruikten, werd kort na de eeuwwisseling ver vangen door een grotere, nieu we Synagoge met een capaciteit van een vijfhonderd plaatsen - op de eerste maart 1805 werd dit nieuwe bedehuis plechtig in gewijd. De plaats van deze sjoel, mid- In het maartnummer van 't Klei ne Krantsje staat een interes sant verhaal over de meerval in de Kleine Wielen. Ik weet nog wel, dat er destijds over gepraat werd, maar een zo uitgebreid verhaal als dit kende ik niet. Ik heb zelf in mijn jeugd iets dergelijks beleefd. Ik was altijd een verwoed hengelaar en ik ging met mijn Pleegoom regel matig uit vissen. Vaak gingen we op de fiets naar Tietjerk, huur den daar een bootje en roeiden door de smalle vaartjes naar de Kleine Wielen. In die tijd visten we met een heel zwaar vistuig, een bamboehengel uit één stuk. Schepnetten kenden we niet, dus moest het snoer er op bere kend zijn ook een grotere vis uit het water te kunnen tillen. Rond de Kleine Wielen waren brede rietkragen en wij bonden de schouw met een touw aan het riet vast. Wij visten met worm; het wilde niet best bijten. Maar toen kreeg mijn Pleegoom den in het hart van de oude binnenstad, heeft er zeker toe bijgedragen, dat de woonwijk er rondom als "jodenbuurt" ge handhaafd bleef; ook een zeer belangrijke inrichting als de joodse school vond er trouwens, in de directe nabijheid aan het Jacobijnerkerkhof, later een plaats. Bij het uitbreken van de laatste wereldoorlog woonden en werk ten er nog veel joden in de stra ten, die we net al hebben ge- flink beet, hij sloeg aan en het was raak. Maar het binnenhalen van de vis lukte niet en de hen gel boog in een hoepel. De vis zwom bij ons vandaan en we konden hem niet tegenhouden, dus ging ons bootje er ook ach teraan. Tot het touw bij het riet, waar het bootje aan vast zat, strak kwam te staan en het snoer, hoe sterk ook, wel moest breken. De vis hebben we niet gezien en we weten niet met welke kanjer we te maken hebben gehad. Ik veronderstel wel, dat het een meerval geweest is, want ik heb ook veel met kruisnetten in de Donau gevist en daar kregen de vissers wel eens een meerval op het net. Niemand was daar blij mee, want wanneer het een gro te vis was, boorde hij bij het opdraaien een groot gat in het net en dan was de vis weg en was het vissen voor de verdere tijd in de nacht ook afgelopen. Door deze ervaring weet ik hoe noemd - de gruwelijkheden in die oorlog zijn er de oorzaak van geweest, dat het joodse volks deel eigenlijk geheel uit deze hoek van de stad verdween. Ook de grote Synagoge in de Sacramentstraat is nu al lang niet meer als zodanig in gebruik - de weinige vrome joden, die er nu nog in Leeuwarden zijn heb ben intussen een kleinere sjoel in de Slotmakersstraat in ge bruik genomen. sterk een grote meerval kan zijn. De Kleine Wielen stond vroeger via de Merriedobben in verbin ding met het open water en een meerval kan op die manier zon der moeite in de Kleine Wielen zijn terecht gekomen. Dat er bij het droogleggen van de Wielen geen meerval gevangen is zegt niets, want door de vaartjes er omheen, die zelfs tot de Lange- meer reiken, kan een vis voor die tijd wel weggezwommen zijn. Het is bekend, dat er vroeger wel eens een dwergmeerval aan de hengel gevangen is, maar dat was een soort, die niet zwaarder dan een kilo kon worden. Ik heb die soort ook in mijn koudwater aquarium gehad en ik heb hem laten zwemmen, omdat de an dere vissen regelmatig uit de bak sprongen - die vond ik dan 's morgens dood op de grond. Wat ik geschreven heb is geen fabeltje, maar waar beleefd. St. Anne Parochie O. Lenk CORRESPONDENTIE Abonnee G. H.-S. te Nunspeet. Het heeft geen zin ons te schrij ven over een niet-ontvangen krant, zo lang die nog niet is verschenen. In elk nummer van 't Kleine Krantsje kunt u lezen, wanneer het volgende nummer verschijnt. Abonnee, de heer Th. de J. te Groningen: Het door u ingezon den gedicht over de ramp met de Titanic hebben wij jaren gele den al in de krant gehad.

Historisch Centrum Leeuwarden

’t Kleine Krantsje, 1964-1997 | 1987 | | pagina 13