'T KLEINE KSHTSJE
DRINKWATERVOORZIENING WORDT
AANZIENLIJK VERBETERD
ÉIp
LEEUWARDEN EEN EEUW GELEDEN
VOOR LEEUWARDEN EN DE WIJDE WERELD ER OMHEEN
We hoeven de kraan maar
open te draaien en er is water,
20 veel als we maar wensen.
Water om te drinken, te koken,
te reinigen, te baden.de wa
terleiding laat ons niet in de
steek. En we kunnen ons (ge
lukkig) nauwelijks meer voor
stellen wat schaarste aan water
en een ondeugdelijke kwaliteit
daarvan betekenen voor het
gewone bestaan.
Honderd jaar geleden was dat
nog anders, al zou dit gauw
veranderen, want de aanleg
van een waterleiding in Leeu
warden begon precies een
eeuw geleden, in 1887 dus. Dr.
Ph. Kooperberg moest in zijn
'Geneeskundige plaatsbeschrij
ving van Leeuwarden', in die
tijd verschenen, nog uitgebreid
verslag doen van de zeer ge
brekkige watervoorzieningen,
waarmee vooral de arme men
sen te kampen hadden.
WATER IN OVERVLOED
Water in overvloed in en bij de
stad, maar de grachten zonder
doorstroming waren zeer sterk
vervuild. Alle afval kwam daarin
terecht; vooral in warme zo
mers ging de viezigheid in het
water rotten, waarbij door gas-
vorming stinkende dampen ont
stonden. Zelfs voor het schrob
ben van stoepen en straten
was dit water ondeugdelijk, om
dat bij het opdrogen giftige stof
fen overbleven.
Dr. Kooperberg zegt het zo;
„In weerwil van de veelvuldige
en periodieke uitbaggeringen
en een vrij zorgvuldig toezicht
op de reinheid van wege het
gemeentebestuur, zijn in som
mige, vooral warmere tijden
van het jaar de uitwasemingen
voor het reukorgaan zo duide
lijk waarneembaar, dat menig
wandelaar zijn tocht door het
voor het overige zoo schoone
centrum der stad moet staken
en menig bewoner van de
grachtkade de ramen zijner ka
mers gesloten moet houden."
STINKENDE GRACHTEN
Eigenlijk zijn we de periode van
de stinkende grachten nog niet
zo lang te boven. Tot in 1969
de afvalwaterzuiveringsinstalla
tie in gebruik werd gesteld,
mondden alle riolen uit op het
open water en de inhoud daar
van werd 'er niet beter op toen
de tonprivaten werden vervan
gen door waterclosets. Dat was
precies het omgekeerde van
het gemeentelijk streven ten tij
de van dr. Kooperberg's studie.
Toen werd het 'tonnenstelsel'
nu juist sterk bevorderd, om
grachten en riolen te ontzien.
Het grondwater was niet veel
beter. Welwater, dat diep uit de
bodem wordt opgestuwd en
van grote afstand kan komen,
heeft het vlakke Friesland nooit
gekend. Wel gebruikte men
hier voor putten en pompen het
zogenaamde 'zakwater'; door
de sterk vervuilde bodem neer
gedaalde regen, die op zo'n
meter of zes-zeven diepte op
een ondoordringbare laag bleef
steken. Op verschillende, plaat-
V
In 1963 kon onze abonnee de heer Jelle Foppema nog deze, zeer fraaie, foto maken van de oude
watertoren aan het Zuiderplein. Ook al lang weer verleden tijd.
sen in de stad waren dan
openbare putten of pompen,
waar de Leeuwarders hun em
mertjes water konden halen.
Maar veel belangstelling be
stond daarvoor niet, daarvoor
was het water te goor en te
vies van smaak.
Dr. Kooperberg heeft in zijn
boek een aantal voorbeelden
van goed en slecht gegeven en
dan moet men nog bedenken
dat van een werkelijk goede
kwaliteit water nergens sprake
was. In de Van Swietenstraat
was het troebel, geelachtig van
kleur en het had een onaange
name smaak. Op het Zaailand:
troebel, vuil grijsachtig en on
aangenaam van smaak. Het
slechtst werd geoordeeld over
water in de Wolvesteeg. Dat
was troebel, geel en stinkend.
De smaak werd 'walgelijk' ge
noemd.
Vervuiling van de bodem en
dus het bodemwater ontstond
door allerlei oorzaken en daar
hoorde ook toen al de industrie
bij. Dr. Kooperberg noemt de
toenmalige aardappelstroopfa-
briek en de strocartonfabriek.
Het klinkt modern wanneer de
geneesheer-directeur van het
Stadsziekenhuis schrijft:
„Afval van fabrieken mag on
der geenerlei voorwaarden in
de stadswateren worden ge
duld; doch een daartoe strek
kend verbod zou in de toepas
sing onmogelijk zijn dewijl de
nijverheidsbelangen zich daar
tegen ten zeerste zouden ver
zetten. Wel kan men aan fa
brieken de voorwaarde stellen,
dat zij haren afval niet anders
dan chemisch gezuiverd in de
stedelijke of provinciale wate
ren mogen lozen. Bij het ver-
leenen van vergunning tot op
richting eener fabriek worde
dan deze voorwaarde gesteld,
en bij de bestaande fabrieken
worde het mogelijke gedaan,
om verandering in den toestand
te brengen."
En wat te denken van gemet
selde riolen waarvan de specie
was vergaan, zodat ze lekten
en een deel van de inhoud in
de bodem lieten lopen.
REGENWATERBAK
Nee, dan gaf men de voorkeur
aan een eigen regenwaterbak,
al moesten de bewoners van
de arbeidersbuurten de inhoud
daarvan met een bepaald aan
tal buren delen. Bij regen
stroomde het water van de da
ken en door goten en een af
voerpijp naar de. gemetselde
put. Het werd dus niet be
smeurd met stadsonrein, maar
het was wel zaak speciaal de
dakgoten schoon te houden en
ook de bak was aan vervuiling
onderhevig. Een veel groter ge
vaar dreigde volgens dr. Koo
perberg en dat werd veroor
zaakt door het veelvuldig
gebruik van lood en zink voor
de goten en pijpen. Het ver
wonderde hem dat niet meer
mensen het slachtoffer werden
van loodvergiftiging.
De grote ellende ontstond door
langdurige droogte. Dan raak
ten de regenwaterbakken snel
uitgeput en kwam stof op de
daken en in de goten te liggen.
Dat moest bij terugkeer van de
regen natuurlijk eerst worden
weggespoeld voordat het 'he
melwater" in een redelijk zuive
re toestand kon worden opge
vangen. En bij regen of droogte
toonden de vogels weinig res
pect voor deze vorm van water
voorziening. Bij de meer ge
goeden gebruikte men filters,
die min of meer betrouwbaar
waren - meestal 'min', want ze
haalden alleen vaste stoffen uit
het water en niet de opgeloste.
Koken was een middel om in
elk geval de vele bacteriën om
het leven te brengen.
ZOETWATERVIJVERS
Naast de regenwaterbakken
van particulieren waren er ook
die door het gemeentebestuur
waren geplaatst. Daar kon ie
der, al of niet tegen betaling,
water halen, voor zover de
voorraad strekte. En die strekte
niet zo ver, met een inhoud van
140 tot 200 kubieke meter. De
grootste water-reserves bevon
den zich in de zoetwatervijvers:
aan de Oostersingel en aan de
Westersingel (Westerpark). De
eerste was al van zeer oude
datum, de andere werd in 1874
voltooid. Het water werd in elke
vijver met twee pompen opge
haald en passeerdé daarbij fil
ters met kiezel. Ondanks alle
zorg was het water niet altijd
betrouwbaar. In 1882 werd dat
van de oude vijver afgekeurd.
"HAALWATER"
Dan kwam een speciaal soort
handelaren in actie, wanneer
een langdurige droogte de ste
delijke waterwinplaatsen had
doen opdrogen. Het waren de
verkopers van 'haalwater', dat
in tonnen werd aangevoerd uit
de Grote Wielen en de Merrie-
dobben. De kwaliteit daarvan
was zeer redelijk, maar sommi
ge leveranciers hadden de
euvele moed er vuil grachtwa
ter aan toe te voegen om de
omzet te vergroten.
Zoals gezegd: dr. Kooperberg
moest in zijn boek een somber
verhaal ophangen over de
slechte watervoorziening in zijn
tijd, maar hij kon ook gewag
maken van de plannen tot aan
leg van een drinkwaterleiding
en het begin van uitvoering
daarvan. In 1884 werd daar
voor concessie verleend en
zelfs de plaats van de waterto
ren, bij de overweg Schrans,
werd al aangegeven. (Hij werd
in 1888 voltooid en 1972 afge
broken).
Als zogenaamde 'prise d'eau'
(waterwinplaats) werd aange
wezen de Wijde Ee bij Grouw,
waar het water kleurloos, reuk
loos en van zuivere smaak
was. Maar het werd voor alle
zekerheid nog wel gefiltreerd
door grof zand, fijn zand en
zeeschelpen voordat het door
een persleiding naar Leeuwar
den ging. Een krachtige stoom
machine pompte het dan in de
watertoren naar het reservoir
van 500 kubieke meter. Van
die verheven plaats ging het
water naar de aangeslotenen
en naar een flink aantal stand
pijpen voor de tnensen die zich
die waterweelde thuis (nog)
niet konden veroorloven. Ver
der kwamen in heel de stad
brandkranen; de concessiehou
der moest in geval vën nood
gratis water leveren. Dat gold
ook voor de lading van de
sproeiwagens, die op hete da
gen de straten verfristen en
van stof ontdeden.
Bij de opening van de waterlei
ding werd de genodigden een
diner van zeer veel gangen
voorgeschoteld. Mén dronk bij
deze gelegenheid geen wa
ter.
W. H. Kuipers