■T KLEINE KEAHTSJEi HARD EN LANG WERKEN VOOR EEN ZEER KARIGE BOTERHAM LEEUWARDEN EEN EEUW GELEDEN VOOR LEEUWARDEN EN DE WIJDE WERELD ER OMHEEN pagina 6 "Slechts wie in welstand leeft, leeft aangenaam". Dat wordt gezegd in de be roemde "Driestuiversopera" (Dreigroschenoper) van Bertolt Brecht, maar het geldt niet al leen voor het Duitsland van 1931, toen dit werk voor het eerst werd opgevoerd. Ook dr. Ph. Kooperberg wist daarvan mee te praten in zijn "Genees kundige plaatsbeschrijving van Leeuwarden", die nu een eeuw geleden is verschenen. We ver volgen onze serie artikelen over deze tijd, met dit boek als belangrijkste bron van informa tie. HOGERE KRINGEN We dalen de maatschappelijke ladder af en beginnen dus bo venaan. De vertegenwoordi gers van de "hogere kringen" kon men niet eerder ontmoeten dan omstreeks tien uur in de morgen en dat was toch nog rijkelijk vroeg, want als de tijd van opstaan gold acht tot ne gen uur, nadat men zich om streeks middernacht ter ruste had begeven. Het ontbijt was eenvoudig maar voedzaam en zo uit- en toegerust viel het niet moeilijk een begin te maken met de dagelijkse arbeid. Die verrichtte de man buitens huis in zijn kantoor, waar hij het werk aan enkele ondergeschik ten kon overlaten. Zij immers moesten zijn bevelen uitvoeren en hij moest er op kunnen re kenen dat dit ook bij zijn afwe zigheid gebeurde. Dat was bij voorbeeld nodig wanneer hij thuis het middagmaal gebruikte en daar een verkwikkend slaapje aan verbond. Daarna ging hij toch nog even naar kantoor om de voortgang der werkzaamheden in ogen schouw te nemen. Hij had daarvoor niet veel tijd, want om vier uur begaf hij zich naar zijn sociëteit (van ouds Amicitia, sinds een aantal jaren de Harmonie). Een spelletje bij een drankje was daar het ge bruikelijke tijdverdrijf, maar ook kon men er op z'n gemak de Leeuwarder Courant lezen. En het ging niet altijd om vermaak; zakelijke gesprekken waren vaak zeer profijtelijk, want de leden van zo'n sociëteit vorm den een kring van vrienden die elkaar mooi de bal konden toe spelen. De avond was bestemd voor de huiselijke kring, tenzij een bijeenkomst moest worden bij gewoond. "Het Nut" en "het Natuurkundig Genootschap" zorgden te gepaster tijd voor verrijking van de geest en het verstand. Na afloop werd het al gauw tijd voor de slaapmuts, al had men natuurlijk eerst wel een "slaapmutske" tot zich ge nomen. De vrouw besteedde een groot deel van de dag aan huishou delijke bezigheden, daarbij de dienstboden commanderend en controlerend. Hoe meer huis personeel hoe deftiger. Jonge meisjes van vijftien tot achttien jaar waren goedkoop en daar kon men gemakkelijk een stuk of wat van in dienst nemen. KLEINE BURGERSTAND Ook de "kleine burgerstand" slaagde er op deze manier in mee te doen. Boze tongen beweerden dat mevrouw vaak op zoek was naar een net meisje voor de morgenuren en mijnheer naar een on-net meisje voor de avonduren en de avonturen. (Deze uitspraak is niet van dr. Voorde "hogere kringen" was er de Sociëteit Amicitia aan de Wirdumerdijk. Ach(t) vader, niet meer. Kooperberg.) Als de linnenkast op orde was en het huis net en schoon, dan was de taak van de huisvrouw ten einde. In de keuken kwam ze niet of nauwelijks; dat was het domein van de keuken meid, die de pollepel als haar scepter zwaaide en geen be moeienis met haar werk ge doogde. "Vooral in de hoogere kringen heerscht onder de vrouwen een streven naar weldoen, zich openbarende in verschillende commissiën en vereenigingen, die ten doel hebben het lot der onvermogenden te verzach ten", aldus dr. Kooperberg. Jammer was wel dat bij het werkende volk de dankbaarheid voor de geboden hulp plaats begon te maken voor groeien de ontevredenheid. Dat deden de socialisten, die vonden dat de mensen beter voor hun werk betaald moesten worden en niet afhankelijk hoorden te zijn van de liefdadigheid. Zulke opruiende taal gebruikte een zekere Domela Nieuwenhuis, die als dominee was begonnen en oproerkraaier was gewor den. En ging het niet dezelfde kant uit met Pieter Jelles Troel stra, de zoon van toch zo'n goede liberaal? DE SOCIALEN. Voor deze beweging kon men in de betere kringen de ogen niet sluiten, maar wel de blin den voor de ramen, wanneer "de socialen" in aantocht wa ren De zonen moesten zich veelal aan de studie wijden en be zochten daartoe een universi teit. Los van ouderlijke teugels, sloegen ze vaak op hol, meer gedragen door dorst naar pret en jolijt dan door honger naar wetenschap. Maar ach, het le ven zou ernstig genoeg worden wanneer de wilde haren waren uitgevallen. En bezochten de knapen niet trouw het dierbaar ouderhuis, vooral wanneer ze weer eens platzak waren? Meisjes studeerden niet, ze hielden zich bezig met wat huishoudelijk werk, dat ze af wisselden met handwerken en pianospel. Ze hadden weinig li chaamsbeweging; deden na de schooljaren niet meer aan gym nastiek en wandelden vrijwel nooit. Een zeer enkele jonge dame reed paard. Het leven van een meisje uit de hoogste kringen zal dus weinig meer dan verveling te bieden hebben gehad. Af en toe met pa en ma naar een toneelvoor stelling of een concert waren de enige verzetjes. Over de burgerklasse, vooral werkzaam in de handel, weet dr. Kooperberg niet veel meer te berichten dan dat de verte genwoordigers van deze stand ernaar streefden op voet van gelijk maatschappelijk aanzien te komen met de zojuist be schreven maatschappelijke top. Dat kostte een schep geld, want men was verplicht mee te doen aan allerlei deftigheden. Aanzien was niet gratis ver krijgbaar. Een huiselijk status-symbool was de piano en speciaal de jongedochteren waren ge doemd hierop te spelen. Kon den zij een te water geraakte kip muzikaal van de verdrin kingsdood redden, dan was het instrument iets meer dan een ornament. De heer des huizes leefde ver der sober en werkte hard, maar liet zich zijn dagelijkse bittertje niet ontkomen. De sociëteiten hadden voor hem meestal ge sloten deuren, maar Leeuwar den telde niet minder dan 63 koffie- en bierhuizen, zodat de al of nietalcoholische versnape ringen ruim verkrijgbaar waren. Maar, zo zegt dr. Kooperberg, het kostte moeite er vijf te ont dekken die op de aanduiding "voornaam" aanspraak konden maken. KROEGEN De normale sluitingstijd, van koffiehuis tot kroeg, was 12 uur, op feestdagen 2 uur en tij dens de kermis mochten ze de hele nacht geopend blijven. Voor bruiloften en partijen was nachtpermissie te verkrijgen. De echte kroegen waren de plaatsen waar arbeiders hun zuur verdiende loon konden verbrassen, samenhokkend in een lokaliteit, waar de walm van bier en jenever zich met twee soorten rook vermengde: van tabak en van turf in de ka chel. Het was de tijd van "Ach vader niet meer", door grap jassen veranderd in: "Acht va der, niet meer". Dat was de "ontspannen sfeer" voor de werkman, de onderste op de maatschappelijke ladder van de plaatselijke bevolking, al stonden de mensen met "vast werk" weer een trede hoger dan de losse werklieden, die de ene dag niet wisten of er de volgende iets te doen zou zijn. Dr. Kooperberg geeft de vol gende schets van 't leven van de arbeider: "De man gaat 's morgens te 5 a 6 uur naar het werk, komt voor het ontbijt even thuis, later wederom te middagmalen een uur, en dan niet weer voor 's avonds 8 uur, wanneer het dagwerk is afgeloopen. Dit dag werk geschiedt in den regel machinaal, niet opgewekt. Ve len wisselen nu en dan dit werk met een borrel af, en niet wei nigen gaan zich dagelijks hierin zoover te buiten dat de inkom sten van het huisgezin tot een minimum worden teruggebracht en lijden en gebrek noodzake lijk moeten volgen". Ook hier komen de dochters aan de orde. Dr. Kooperberg: "De dochters des huizes gaan uit dienen of uit naaien; de lust om te dienen is er echter bij velen, wegens de grootere be hoeften aan toilet en andere dingen, niet beter op geworden; velen geven de voorkeur, om het modevak te leeren of zie kenverpleegster te worden, ten einde op deze wijze "juffrouw" te wezen; anderen, gelukkig, naar wij meenen, nog niet in grooten getale, vallen in de ar men der prostitutie; om daar goed te maken, wat men door handenarbeid niet verdienen wil". In de "Driestuiversopera" wordt gezegd:"Eerst komt het eten en dan de moraal". W. H. Kuipers.

Historisch Centrum Leeuwarden

’t Kleine Krantsje, 1964-1997 | 1988 | | pagina 6