'T KLEINE KRAHTSJE VOOR LEEUWARDEN EN DE WIJDE WERELD ER OMHEEN pagina 10 Het zal op de eerste oktober 1902 zijn geweest, dat het Leeuwarder meisje Vogeltje Lammertina van Dam, toen tien jaar oud, een Poesiealbum kreeg. En het is mogelijk, dat haar vriendinnetje Antje Stoffer het haar gegeven heeft, want zij was - op die dag - de eer ste, die er een versje in schreef: „Gij vraagt mij of ik op dit blad/Aan u een vers wil schenken/Opdat gij bij het zien daarvan/Aan mij zoudt kunnen denken/'k Voldoe hierbij aan u verzoek/Maar gaarne zou ik weten/Of gij ook zonder ver- senboek/Mij nimmer zult verge ten/ Je toegenegen Antje Stof fer." Antje schreef dit, heel verstan dig, niet op de eerste, maar op de elfde bladzijde van het boek - op de pagina's daarvoor zou den Vogeltje's naaste familiele den nog een versje kunnen schrijven. Dat is dan ook ge beurd en uit de dateringen kun nen we heel aardig opmaken, hoe dat is gegaan. IN DE WOLKEN Helemaal in de wolken moet Vogeltje het nieuwe poesieal bum met het eerste versje van Antje aan haar Moeder hebben laten zien en die aarzelde na tuurlijk niet om er onmiddellijk - op de tweede oktober - ook wat in te schrijven: „Aan mijn dochtertje Vogeltje Lammertina. Een kinderhart moet zijn/Als de leliën zoo rein/Als de dauw zoo klaar/Als de spiegel zoo waar- /Zacht en teer als de roos/Als de vooglen zoo vroolijk en blij de/Uwe liefhebbende Moeder." Met de Vader van Vogeltje lag het waarschijnlijk wat moeilij ker. Die zal haar wel op slag en stoot hebben beloofd om er ook wat fraais aan toe te voe gen, maar, beseffend hoe het vaak met vaders en poesieal bums zal gaan, nemen we aan, dat hij er maar steeds geen tijd voor vond. Pas op de eerste februari 1903 (een doodstille zondag?) kwam het zover en toen schreef Vo geltje's papa dit op pagina 3: „Vriendelijke blikken, bemoedi gende woorden, welwillende daden, Ja, een warme hand druk, zijn vertroostingen, die onze Hemelsche Vader ons toezendt op ons pad, Juist in oogenblikken van twijfel en in- wendigen strijd of moedeloos heid. Ter herinnering van je liefh. Vader." Daarna was het vanzelfspre kend de beurt aan de broers om er wat in te schrijven, maar toen haar nichtje Anna Maria Lemstra uit Bolsward een dag naar Leeuwarden kwam, liet Vogeltje die maar voorgaan. „Jeugd en vreugd en liefde, kind" schreef Anna Maria, „Zijn drie korte lentedagen/Ach, ze vlieden, hoe we klagen/Daarom wees wijs en geniet ze ge- schwind/Nichtje! wees wijs en geniet ze geschwind/Staak uw klagen, schep behagen/In de schone lentedagen/Wees jong, heb lief, wees vroolijk, kind!" Anna Maria Lemstra schreef dit, kennelijk met een optimisti sche blik op de lente van het volgende jaar, op de tiende de cember 1902. Toen, op de vierentwintigste december, nam broer Conrad de pen ter hand en schreef in keurig schrift: „Lieve Zus. Ge wilt mijn handschrift en mijn naam/In 't album? 'k Neem het aan/Maar't beste dat ik heb, kan toch/Niet in een album staan/Het is mijn hart en daar om komt/De beê tot u van mij/Och, als ge naam en schrift aanschouwt/Denk dan een hart erbij!" Broer Jaap ("Japke") had blijk baar andere denkbeelden over de waarde van een goedver zorgd poesiealbum, want hij ging, na anderhalve regel ge schreven te hebben met de pen, doodgemoedereerd over in een slordig potloodschrift: „Gij vraagt mij of ik op dit blad/Aan u een vers wil schenken/Opdat gij bij het zien daarvan/Aan mij zoudt gaan denken/Welnu, ik voldoe aan uw verzoek/Maar gaarne zou ik weten/Of gij ook zonder Ver- senboek/Mij nimmer zult verge ten." En toen voegde Jaap er nog aan toe: „De datum, ach ja, die ben ik vergeten. De mui zen hebben mijn kalender op gegeten." JONGSTE BROERTJE Tenslotte kwam ook het jongste broertje, Lodewijk, nog aan bod: „Vriendschap gaf aan mij dit blaadje/Vriendschap bood het u weer aan/Vriendschap blijve onveranderd/Tusschen u en mij bestaan." Alle versjes zijn, zoals het hoort, van illustraties voorzien en het ene ingeplakte plaatje is nog mooier dan het andere. Op de meeste plaatjes zien we kleurige bloemetjes, maar er zijn ook vogeltjes en engeltjes en zelfs kleine boeketjes met strobloemetjes. De geschiedenis van het poe siealbum gaat ver terug, maar het zijn niet de vrouwen, het zijn niet de meisjes geweest, die er mee begonnen. Aan het poesiealbum is het zogenaam de album amicorum voorafge gaan, albums, die vooral door studenten werden bijgehouden. Die albums bevatten veelal wa- penschetsen, handtekeningen, aquarellen en borduurwerk. Pas later kwam het, vooral voor meisjes bedoelde, poesiealbum in trek met gedichtjes en plak plaatjes. Vaak gebeurde het, dat vriend jes of vriendinnetjes, die het verzoek kregen er iets in te schrijven de originaliteit misten om iets "eigens" op het papier te krijgen; zij schreven dan ge woon over wat een ander ook al had bericht. In heel veel poesiealbums zul len we dan ook versjes tegen komen als „Ik lag in mijn tuintje en sliep/Toen kwam er een en gel, die riep/Jantje wil je nu ontwaken/Om voor je vriendin netje Jetje/een gedichtje te ma ken." Ook het aardigheidje van Jaap, dat we net hebben ge zien, waarbij hij voorgaf de da tum te zijn vergeten, omdat de muizen de kalender hadden op gevreten, kunnen we in vrijwel elk poesiealbum tegenkomen. Het aardigst zijn natuurlijk die bijdragen, die volstrekt origineel zijn en waarbij de schrijver of schrijfster zelf iets aan de eige naar van het album overbrengt. De regeltjes: „Het is weinig van waarde/Hetgeen ik u bied/Pluk rozen op aarde en/Vergeet me niet", die een zekere S. Le Rüt- te in het album van Vogeltje schreef, waren in ieder geval niet erg origineel en toen Vo geltje - op de veertiende'sep tember 1904 - aan haar vrien dinnetje Lize Slauerhoff vroeg iets in het boek te schrijven, kwam er ook al niet veel oor spronkelijks op papier: „Wan neer gij soms in later dagen- /Nog eens naar uw album ziet/Wilt dan aan mij gedenken- /Want ook ik vergeet u niet" Li- ze's broertje Jan Jacob, de la tere grote dichter, zou het wellicht leuker hebben gedaan, maar die kwam toen natuurlijk nog niet in aanmerking - die was nog maar net zes jaar. Wel origineel lijkt ons een bij drage van "Uw liefhebbende vriendin Zannie Dorgelo", want wat schreef zij in Vogeltje's poesiealbum? Wel, dit: „Ik wensch je heel je leven/Veel onheil ramp en smarten/En dat je nooit geniet/De ware rust des harten/Dat gij door heel uw huis/Met onheil wordt bezogt/- En dat je nimmer meer/Door God gezegend wordt." Dat loog er dus bepaald niet om, maar Zannie had alle regels van nummers voorzien, respectie velijk 1, 4, 3, 2, 5, 8, 7 en 6 en wanneer je de regels in de juis te volgorde las kreeg je heel wat anders en wel dit: „Ik wensch heel je leven/De ware rust des harten/En dat je nooit geniet/Veel onheil, ramp en smarten/Dat gij door heel uw huis/Door God gezegend wordt/En dat je nimmer meer- /Met onheil wordt bezogt." Dan, om te besluiten, nog een versje, dat Vogeltje's vriendin netje Aleida de Bunje in het poesiealbum schreef: „Blijmoe- dig-Voorspoedig/Bemind door elkeen/Zoo vliede uw leven- /Langs effene dreven/Steeds vroolijk daarheen." Poesiealbums - ze bestaan er nog steeds en zoals vele vrien dinnen dat vijfentachtig jaar ge leden voor Vogeltje van Dam hebben gedaan, zo vertrouwen vandaag de dag nog veel meis- (Vervolgoppag. 14)

Historisch Centrum Leeuwarden

’t Kleine Krantsje, 1964-1997 | 1988 | | pagina 10