'T KLEINE KRANTSJE
HERINNERINGEN VAN EEN
VIJFENNEGENTIG JARIGE
INMEMORIAM
JAAPTERPSTRA
VOOR LEEUWARDEN EN DE WIJDE WERELD ER OMHEEN
In een deel van wat nu het
Princessehof is, woonde in
het midden van de vorige
eeuw de wijnkoper Hendrik
Hermanus Menalda (1830-
1917). Hij had twee zoons,
Mr. Albert Menalda (1857 -
1940) en Mr. Cornelis Ben
jamin Menalda (1862 -
1950) en een dochter, Elisa
beth (1867 - 1950), die
trouwde met de marineoffi
cier Epke de Haan. Albert
kwam bij vader in de zaak,
Cornelis werd Griffier van
de Provinciale Staten. Zij
trouwden met twee zusters
uit het Brabantse Oisterwijk,
Albert met Wilhelmina Jaco
bs Holleman (1874) en Cor
nelis met Alida Adriana Hol
leman (1864). Cornelis en
Alida kregen vier dochters,
Wilhelmina Jacoba, geboren
in 1891, Albertina Geertrui-
da (1893), Elisabeth (1895)
en Hendrika Hermanns
(1898). Albertina trouwde in
1920 met dr. Arie Zijderveld
(1875), leraar Nederlands
aan het,. Barleusgymnasium
in Amsterdam. Hij overleed
in 1952. Zijn nu hoogbejaar
de weduwe heeft haar
jeugdherinneringen op
schrift gesteld. Die waren in
de eerste plaats voor haar
eigen familie bedoeld, maar
ze zijn ook voor anderen zo
interessant, dat wij ze graag
in gedeelten in 't Kleine
Krantsje publiceren.
Griet was een leuk type. Ze
kwam uit Ferwerd waar haar
vader een tuinderij had met
o.a. bessen en frambozen.
Eens in 't jaar fietsten we er
heen te "beien eten". Eens
konden we toen het geschut
van de oorlog in België horen.
Griet stak haar mening niet on
der stoelen of banken. Toen wij
op een Zondagmorgen bene
den kwamen vond ze het ver
keerd dat we niet op z'n zon
dags gekleed waren: Net als
hondsjes en katsjes, elke dag
eender. Soms kon ze humeurig
reageren, zo tegen ons bellen
kind dat haar ongeduld op
raakte: en waar blieve mien
broekspunten?, een herinnering
aan een belofte om kantjes te
haken om aan de stroken van
de broek te zetten. Toen Moe
der haar mijn verloving ge
schreven had uit Limburg
kwam er een felicitatiebrief,
waarin aan 't eind: en nu zal ik
meteen maar vertellen, dat ik
Uw kristallen vaas gebroken
heb. Ze kreeg verkering met
Karei, een koloniaal, die haar
allerlei presenten gaf. 's
Avonds zaten ze bij de sche
mer van een theelichtje in het
voorkamertje te vrijen en ze is
helaas met hem getrouwd. Hij
was een slampamper, die nog
net goed genoeg was om ach
ter de broodkar te lopen en la
ter aan de drank raakte. Ze
hadden een zoon die al heel
vroeg orgel speelde in hun
evangelisatielokaal. Hij bleek
het verstand van zijn moeder te
hebben en is naar de Burger
school geweest. Daarna volg
den wiskunde examens die
hem een leraarsbetrekking heb
ben bezorgd. Ik zocht Griet al
tijd op toen ze eertijds bij de
Schrans woonde. Ze vertelde
eens dat ze meegedaan had
aan een modeshow. "Ik moet
schortjes showen" en dan deed
ze me voor hoe ze telkens met
een ander schort voor 't publiek
had geparadeerd op een wijze
die bij dat soort schort paste.
Een reuze mens met veel hu
mor.
Er werd in de oorlog veel zwart
gehamsterd. Oom Al bijvoor
beeld had een half varken, dat
in de Huizumerlaan logeerde
en Oom veel nachtmerries be
zorgde. Ik geloof dat het beest
tenslotte aan een ziekte is
doodgegaan. Maar 't was toch
een poos een veilige gedachte
geweest.
In die tijd werd in Nederland de
tomaat bekend. Bij voedings
moeilijkheden was dat een wel
kome aanwinst. Ook in de ka
zernes werd het de soldaten
voorgezet maar die vonden dat
"geen eten" en weigerden het.
Net als indertijd bij de komst
van de aardappel.
GESNEUVELD
Al vroeg in 1915 kwam het be
richt van het sneuvelen van
Rehs, de man van ons Duitse
nichtje, Frida Lehman, in de
slag bij de Musurische meren.
Dat was verschrikkelijk. Ze wa
ren pas getrouwd, noodhuwelijk
door de oorlogsverklaring. Met
Kerstmis was hij nog met verlof
geweest. Frida schreef ons een
hartverscheurende brief. Ze
had ons altijd in keurig Neder
lands geschreven, nu werd het
Duits. Naarmate de oorlog ver
der ging werden haar brieven
bitterder. Toen werd het "Die
Juden sind unser Unglück", het
werd zo om haar geen verkon
digd! Ze was ermee vergiftigd.
Haar geschiedenis is te merk
waardig om het niet op te ha
len: Tante Lies vertelde me dat
de avond voordat Dientje Me
nalda, een zuster van Opa, de
moeder van Frida, trouwde, de
bruidegom, Walter Lehman, bij
haar kwam: "Dientje, ik moet je
wat vreselijks vertellen". "Wat
dan?" "Ich bin Jude!" "Nou,
dacht je dat ik dat niet wist?"
was 't nuchtere antwoord. Wal
ter was hoofd van de spoorwe
gen in Essen. Ze verkeerden
aan het "hof" van Krupp. Daar
was men natuurlijk goed Ju-
denrein zoals dat in Duitsland
heette. Frida had wel een beet
je een Joods uiterlijk en dan
die naam! Maar ze heeft blijk
baar dat vreselijke geheim niet
geweten. Toen haar man ge
sneuveld was heeft ze een oor
logswees aangenomen en is ze
in hospitalen gaan werken.
Daar deed ze hevige diphteritis
op. Het duurde lang voor ze
enigszins hersteld was. Ze
woonde met de kleine Ilse in
een pension in Berlijn. Een van
de andere gasten daar was
een Joodse zakenman, Wolf-
sohn, die grote eerbied voor
haar had en haar tenslotte ten
huwelijk vroeg. Hoewel Frida
hem bijzonder graag mocht
weigerde ze toch. "Nee, het
kén niet." "Ik zal je nooit meer
lastig vallen als je me maar
vertelt waarom het niet kan".
En toen bleken alle argumen
ten niets waard te zijn. Ze is
heel gelukkig met die werkelijk
allerliefste man geweest, 't Kind
was dol op die vader: "Ich will
Jude werden so wie Vati". "Urn
Gotteswillen, Kind" was de re
actie. Minie heeft nog bij ze ge
logeerd. Nog voor ze trouwden
kwam ze bij ons. We konden
haast niet geloven dat je in
Duitsland niets meer had kun
nen kopen, geen kopje of
schoteltje en we keken raar op
van het zeepsparende ribbel
plankje. Ze was in mijn bruids
tijd bij ons, dat was erg prettig.
Frida stierf nog aan de gevol
gen van de diphterie. Wolfsohn
is met Ilse naar Zuid-Afrika ge
gaan. Met hulp van Eduard von
Baumhauer, Frida's neef, heeft
hij er een zaak opgericht die
heel goed ging, zodat Eduards
steun, waarvan hij niets terug
verwachtte, spoedig zijn beste
belegging bleek.
Er werd besloten dat Minie en
ik voorlopig niet naar Amster
dam terug zouden gaan. Minie
ging zo nu en dan een les ha
len bij Schmuller, ik kwam met
Zus Hogerwerff, een leerling
van tante Lies, op de oplei
dingscursus van de spraakle-
raar Veldkamp in Groningen.
We kregen steeds een serie
lessen en moesten dan weer
thuis dat verwerken. Veldkamp
was een onderwijzer die zich
op spraakles had toegelegd, zo
goed als autodidact. Door veel
lectuur, enthousiasme en be
langstelling voor zingen en
spreken had hij zich in de stof
ingewerkt. Wat er op dat ge
bied in Nederland bestond was
heel weinig. Meestal waren het
zangleraressen en leraren die
zich er mee inlieten. Een oplei
ding bestond er niet. De boek
jes die er over verschenen, wa
ren nog zeer primitief. Je had
in diezelfde tijd nog zo'n onder
wijzer, Oostveen, die goede re
sultaten had, maar Veldkamp
overvleugelde hem en zijn boek
"techniek van het spreken"
werd hèt handboek. Veldkamp
werd spraakleraar aan de
kweekschool in Groningen. Zus
en ik hadden bij hem thuis les.
Zelf had hij een niet mooi or
gaan. De keelarts die hem
keelspiegelde zei: "Hoe krijgt
iemand met zo'n pieterig strot
tenhoofd het in zijn hoofd te
willen zingen!" Door zijn zoe
ken naar de juiste toongeving
heeft hij een heel goed geluid
weten te verwerven. Hij en zijn
broer waren enthousiaste
schoolmeesters. Ze schreven
schoolboeken en verzamelden
graag gezongen liedjes. De
bundel "Kun je nog zingen,
zing dan mee" genoot grote
belangstelling. In het begin
lachten Zus en ik wel eens om
zijn Drents accent, zijn stijve
schoolmeesterachtige bewegin
gen, maar zijn vurige belang
stelling in het vak, zijn nuchtere
zakelijkheid op de praktijk ge
richt, zijn vriendelijkheid, zijn
mensenkennis hebben ons ge
leerd hem hoog te stellen als
wijze, zeer oorspronkelijke pae-
dagoog, met wie ik sindsdien
heel bevriend was.
Spraakexamen viel toen nog
onder Muziekpaedagogisch
Verbond. Wat ons bijgebracht
werd, was vooral praktische
kunde. Toen ik mijn eerste leer
ling kreeg wist ik dan ook pre
cies hoe ik 't doen zou. Verde
re kennis heb ik later in
Amsterdam gekregen door de
zangstudie, lectuur, praktijk. De
zangstudie en de spraaklessen
ondersteunen elkaar. Tante
Lies had goed inzicht gehad!
Tegenwoordig is de studie we
tenschappelijker, met veel bij
vakken. Maar of de echte kun
de om een stem goed te leiden
navenant is vergroot is de
vraag. Het aantal cursisten is
toegenomen, waardoor het in
dividuele onderricht wel moet
verminderen.
PRACTISCHE KUNDE
Het spreekexamen werd ge
houden op mijn verjaardag, 8
mei 1915. Behalve het spraak
kundige deel, afgenomen door
twee spraakleraressen werd er
ook literatuur gevraagd met het
oog op mensen die wilden
gaan voordragen. Daarvoor
zorgden leraren Nederlands:
van 't Hoog en Zijderveld. Zo
werd het "Der Tag des ersten
Gruszes".
Na een voorstellingsconcert,
waarop we o.a. "de fortuinlijke
kist" van Wagenaar opvoerden,
vestigde ik me in Leeuwarden.
Het kleine kamertje naast de
voordeur werd mijn kamer. De
Steinway piano die tante Lies
indertijd had gekregen toen ze
van kostschool kwam, werd in
Hamburg geheel gereviseerd.
Ik kreeg dadelijk - ik denk op
een advertentie - enige zang
leerlingen en ook een spreek-
leerling. Die eerste spreekleer-
ling was een schoolmeester uit
Mantgum. Er heerste toen de
Spaanse griep, een kwaadaar
dig soort waaraan nogal wat
jonge mensen stierven. Deze
jongeman kwam met keelklach-
ten tengevolge van veel spre
ken. 't Was een drie-mans
school, maar bovenmeester en
de juffrouw hadden griep. Zo
moest deze man alle drie klas
sen bedienen, d.w.z. aldoor
spreken. Hij kwam elke avond,
fietste naar Wirdum, met de
trein naar Leeuwarden. Ik had
gelegenheid toe te passen wat
ik geleerd had en 't werkte
prachtig en snel. 't Was enig.
Hij hoefde het lesgeven er niet
voor te staken en de klachten
verdwenen in korte tijd. Griet
kondigde hem aan met: "juf
frouw Tinie, daar is Master".
Het gebeurde weieens dat ik
de op ongeregelde tijden ko
mende leerlingen vergat. Griet
liet ze dan binnen met: "de juf
frouw komt zo" en belde me
dan op als ze vermoedde waar
ik was, zo mijn gezicht redden
de.
Mijn praktijk in Leeuwarden is
maar van korte duur geweest.
De al vermelde corresponden
tie met "die aardige examina
tor" mondde uit in een andere
relatie, zodat we in augustus
1920 als bruidegom en bruid
het bordes van het stadhuis be
traden, waar ik als kind zoveel
bruiden bewonderend had aan
gegaapt (aan een bruidegom
was niks te zien). Nu was het
vacantie-geen publiekdus.
En hiermee eindigen mijn
Leeuwarder herinneringen.
Met dokter Jacob Terpstra, die
begin deze maand na een ern
stige ziekte op de nog jonge
leeftijd van drieënvijftig jaar
overleed, is een zeer bekende
stadgenoot van ons heenge
gaan. Jaap Terpstra, directeur
van de Districts-Geneeskundi-
ge en Gezondheidsdienst
Noord Friesland, verwierf in zijn
werk als arts en in zijn vrije tijd
als sportman een grote kring
van vrienden en kennissen, die
zijn overlijden diep hebben be
treurd.
Na enkele jaren huisarts te zijn
geweest van de verpleegkundi
gen van het Diakonessenhuis
en het Stadsziekenhuis, werd
hij in 1969 benoemd tot ad
junct-directeur van de G.G.D.
In 1977 volgde zijn benoeming
tot directeur.
Hij heeft in die functie vooral
voor de bejaarden veel verdien
stelijk werk gedaan. De ver
pleegkundigen van het Diako
nessenhuis en het Triotel
profiteerden gedurende een
aantal jaren van zijn grote inzet
als docent.
Jaap Terpstra is ook ringarts
geweest voor de Boksvereni
ging Frisia en voorzitter van zo
wel de Leeuwarder Tennisvere
niging De Bontekoe als van het
Rayon Leeuwarden van de Ne
derlandse Volleybalbond.