'T KLEINE KRAHTSJE EEN BERG VAN HERINNERINGEN VOOR LEEUWARDEN EN DE WIJDE WERELD ER OMHEEN pagina 5 OVERPEINZING Het mag merkwaardig ge noemd worden hoe een paar woorden in uw, door zovelen gewaardeerde, courant, naar aanleiding van een ontmoeting met Wim Kessler, een berg van herinneringen bij mij teweeg bracht. Als in een caleidoscoop vielen de meest uiteenlopende beelden uit het verleden, in niet bepaald chronologische volgor de, op het netvlies van mijn geestesoog in elkaar. Men zou een Balzac of Proust die op zo subtiele wijze in de tails weten te beschrijven, wat er in hen omgaat als zij met bepaalde omstandigheden wor den geconfronteerd, moeten zijn om uitdrukking te geven aan de roerselen van de ziel als men deze beelden ziet. Toch zal ik trachten, op mijn manier, uiting aan die gevoe lens te geven. Zo'n kleine twintig jaren langer geleden dan Wim zich kan her inneren bevond ik me reeds in de stad, die bij hem zo'n grote ontgoocheling teweegbracht, toen hij haar, na lange jaren in Australië vertoefd te hebben, weer terugzag. Ik kan me zijn ontgoocheling in denken. Er is inderdaad niet veel meer over van de kleinste- delijke maar, mag ik zeggen, voorname sfeer, die in onze jeugd heerste op de Wirdumer- dijk, waar hij geboren is. Even als hij heb ik met die straat een geestelijke binding. In die straat bevond zich n.l., naast vele an dere uiteenlopende zaken van vooraanstaande neringdoen den, de prachtige slagerij, die daar door Hein Kessler geves tigd was en die in het oog sprong door de wit- en groen geëmailleerde stenen, die een fraaie etalage omzoomden. Deze slagerij was destijds be kend door zijn fijne vleeswaren, die door het hele land verzon den werden. Deze Hein had vier zonen en vier dochters. Een van die zonen, Koen, werd een hoge militair, maar de drie andere, Kees, Jaap en Philip kwamen bij vader in de zaak. Toen zij tot een rijpere leeftijd JAAP KESSLER waren gekomen, vestigde Phi lip, de vader van Wim, aan de overkant van de slagerij op de Wirdumerdijk, een banketbak kerij met lunchroom en Kees nam een slagerij over in Sneek. Jaap, 23 jaar ouder dan ik, trouwde met mijn zuster Bets, vandaar mijn bekendheid met de familie Kessler. Mijn eerste contact, ik was toen 5 jaar en had juist leren spellen, bestond uit het lezen van de naam H. Kessler, die gebeiteld stond in de bazalten vensterbank van de etalage. Ik liep daar langs aan de hand van mijn moeder en kon niet bevroeden, dat de latere eigenaar van die zaak nog eens een zwager en een heel goede vriend van mij zou worden. Kees, Jaap en Philip, toen nog allen werkzaam in de slagerij op de Wirdumerdijk waren be slist geen mensen van twaalf in een dozijn en zij zouden be paald meer geworden zijn als de omstandigheden anders wa ren geweest, hun geestelijke opleiding van betere kwaliteit en zij hun blik meer hadden kunnen verruimen dan in het kleinsteedse Leeuwarden mo gelijk was. Zij waren, evenals de militair, groot en zwaargebouwd van stuk en beschikten over een grote lichamelijke sterkte, maar hun geestelijke bagage was, tengevolge van de kortzichtig heid van vader Hein, die alleen zijn zoon Koen, de latere mili tair, een secundaire opleiding liet geven, te gering. Vader Hein, die zijn Duitse naam eer aandoend, in zijn gezin een stringent gezag handhaafde, zag in deze drie zoons, die als de meeste kinderen, een hekel aan leren hadden, enige en goedkope medewerkers in zijn zaak, waar zeven acht mede werkers hun brood verdienden. Men kan deze man, die door degelijk en zuinig beleid, op ei gen kracht, een uitstekende middenstandszaak had opge bouwd, geen enkel verwijt ma ken. Hij was een kind van zijn tijd en deed wat, naar zijn me ning, goed was. Het zou, in verband met de omvang en de intentie van het "Kleine Krantsje" veel te ver voeren, indien ik de Werde- gang van deze drie zonen zou volgen. Genoeg zij, dat zij alle drie fameuze schutters waren met de Flobert. Zij konden, op 15 meter afstand, met de on derkant van een Flobertkogeltje een dubbeltje schieten van een opgestelde plank, zonder die plank te raken. Kees kon dat zelfs met beide ogen open. Zij waren door het hele land be kend om deze vaardigheid. Vermeld moge ook worden, dat de familie met anderen, waar onder Piet Bokma, de jenever stoker, deel nam in een bios cooponderneming, waarvan Philip de directeur werd, de Ci nema Palace op de Wirdumer dijk. In mijn verder relaas zal dus mijn zwager Jaap een be langrijke rol vervullen. Hij had, in mijn prille jeugd zijn oog op mijn zuster Bets laten vallen! Hij was dus 23 jaar ouder dan ik en ik vond het maar grieze lig, dat ik tegen zo'n grote man Jaap moest zeggen. Ik vond het, ik kan het me levendig her inneren, maar niks, dat deze man in mijn leven kwam. Mijn zuster, van wie ik altijd zeer veel heb gehouden, was als een tweede moeder voor mij, maar de genegenheid, die zij mij betoonde nam zienderogen af, toen Jaap in haar leven ver scheen. Het was natuurlijk een voor de hand liggend verschijn sel, maar voor mij, als kleine jongen, onduldbaar. Hij kwam mij voor - hoewel ik toen die vergelijking nog niet kon maken - als een roofridder, die mij mijn kostbaarste goed ging ont roven. Die gedachte werd ver sterkt, omdat hij, als hij haar bij mij thuis in deHuizumerlaan kwam bezoeken, arriveerde op een van de eerste, toen in Friesland aanwezige, motorfiet sen (nr. B 61) gekleed in leren ja§ en met een zeilpet, waar voorop een grote zilveren me daille van de ANWB prijkte. Hij kwam mij voor als een anthro- pofage reus uit de sprookjes van Grimm, die ik toen begon te lezen. Als hij zich dan op de canapé naast mijn zuster neer vlijde om te doen, wat verloof den plegen te doen, nestelde ik mij, met de moed der wanhoop tussen hen in. Hij moest deze situatie als zeer onaangenaam hebben ondervonden. Hij kon mij, zoals hij me later vertelde, wel "vergrieme". Om mij kwijt te raken gaf hij dan vaak een paar centen om snoep te ko pen. Het was voor mij de eer ste poging tot omkoperij, waar mee ik, in mijn latere leven wel meer zou worden geconfron teerd en waaraan ik, in tegen stelling met die eerste keer, ge lukkig wel weerstand heb kunnen bieden. VOORDEELTJES Deze situatie, die ik mij, hoewel zij zo'n 80 jaar geleden is, le vendig kan herinneren, veran derde al gauw, toen bleek, dat zij voor mij ook voordeeltjes en pretjes, die ik tot dan niet ge kend had, opleverde. Jaap was een goedhartig en fijngevoelig mens, die graag een ander een plezier deed. Zo nam hij mij mee, tot jaloezie van mijn speelgenootjes, op de motor fiets of voor zeiltochtjes in zijn tjotter en zo duurde het niet lang of mijn haat veranderde in genegenheid, die ik tot zijn dood, nu al weer 18 jaar gele den, voor hem ben blijven voe len. Dat hij goedhartig en mededo gend was bleek o.a., toen hij in de eerste wereldoorlog Belgi sche vluchtelingen opnam en een hele Antwerpse familie huisvestte in de woning boven de slachtplaats in de Ayta- steeg, waarin enige panden tot het bezit van de familie behoor den. Na die oorlog, toen er in Duitsland en Oostenrijk voed- selnood heerste, nam hij in zijn gezin een ondervoed kind uit Wenen op en behandelde het als zijn eigen dochter. Zelf werd hij gemobiliseerd en werd, met enige andere Leeuwarders, waaronder de meelkoopman Koopmans gestationeerd in Ha- gestein aan de z.g. Waterlinie. Ik was wat trots als ik naast hem mocht lopen, omdat hij er, in de uniform van sergeant zo martiaal uitzag. Hier moet ik even een Seitensprung maken om te melden, dat gedurende zijn mobilisaie de oude heer Hein, die zich inmiddels uit za ken teruggetrokken had, de lei ding van de slagerij weer op zich nam. Hij zal toen tegen de 70 zijn geweest, maar hij stond nog best zijn mannetje. Ik zie hem weer voor mij, zoals hij aan het blok stond vlees uit te benen. Als een echte vakman deed hij dat nog altijd handig en intensief, maar hij trok er de afgrijselijkste gezichten bij. Na de oorlog nam Jaap de sla- gerij weer over. Ik was inmid dels 14 jaar geworden en zat in de 3e klas van de RHBS. In mijn vrije tijd mocht ik graag in de slagerij helpen en stond de zaterdagmiddagen vaak aan de vleesmachine om fijne vleeswa ren te serveren aan de klanten, die tot 8 uur 's avonds in groten getale aanwezig waren. Ik moet er in mijn witte slagersjas als een echte slager in spé hebben uitgezien. Ook bracht ik vlees bestellingen rond op een zware fiets met een grote mand voor op. Ik deed dat blijkbaar nogal behoorlijk, want mijn zwager kreeg te horen, dat hij zo'n net knechtje in dienst had geno men. De slagerij had ook veel klanten in dorpen rondom Leeuwarden, die op een goed stuk vlees gesteld waren. Dit vlees moest dan door de knechten (dit was toen geen vies woord) per fiets gebracht worden naar vrachtwagens (met paarden er voor, want au to's waren er toen nog nauwe lijks) die geparkeerd stonden bij de Vrouwenpoort en diensten onderhielden op de diverse dorpen. Zoals reeds gezegd, de zaak had een goede renommé, maar mijn zwager was, in zijn hart, geen echte slager en ook geen zakenman en hoewel hij er, tot hij zich op zijn 65ste terugtrok, altijd een behoorlijke boterham heeft verdiend, zag men, dat in de loop der jaren de bedrijvig heid steeds verder inslonk. Waar eens 7 of 8 "knechten" hadden gewerkt, hield mijn zwager erperslotéén over. Vrijdags werd op de veemarkt, die zich toen nog bevond in de buurt van het station, het beno digde vee gekocht, d.w.z. de koeien en de kalveren, want de varkens betrok mijn zwager rechtstreeks van ene boer Kee stra in Hempens. Dikwijls ben ik, in de vakantie, bij die kopen aanwezig geweest, bij het met meetlint meten van de romp van de koe, bij het bevoelen en betasten, bij het knijpen in het achterwerk bij de staart, het kij ken in de bek, het schatten van het gewicht en dan het handje klap, waarbij na herhaalde sla gen en het voortdurend bijstel len van de prijs, tenslotte tot de koop werd overgegaan. Daarna volgde dan het afrekenen in een van de vele, langs de vee markt gelegen café's, waar een drankje werd gedronken op de geslaagde transactie en waar ik niet vergeten werd. Ik verbaas de me dan over de dik met bankpapier gevulde portefeuille van de koopman, die aan een ketting om zijn nek bevestigd was. Een abattoir bestond in die tij den nog niet, zodat de gekoch te beesten in eigen beheer werden geslacht in de slacht plaats in de Aytasteeg. Mijn zwager doodde de koeien zelf met een schietmasker, de kal veren en de varkens werden door de meesterknecht met een mokerslag op de kop om het leven gebracht. Hoewel mijn zwager mij liever niet aan wezig zag bij dit macaber schouwspel heb ik toch menig maal, door een duistere macht aangetrokken, staan griezelen bij deze executies en in mijn jongensziel het niet bepaald fijnzinnig fenomeen verwerkt van de door de mens, ten be hoeve van zijn lijfelijk onder houd, teweeggebrachte dood van een medeschepsel, al was dat dan ook een beest. Later zou me duidelijk worden, dat van alle schepselen feitelijk de mens het meest lugubere is. Het verdere werk geschiedde met grote kundigheid in een af mattend tempo, waarbij het zweet de mensen van het ge zicht droop. De gedode koe werd aan haar achterpoten op gehesen, de hals werd doorge sneden, waarbij het weezoet ruikende bloed in een dikke stroom naar buiten gutste, de ingewanden werden geleegd en de huid werd afgestroopt. Een gedood kalf werd eerst met een blaasbalg opgeblazen om de huid strakker te doen staan, waardoor het stropen daarvan gemakkelijker werd. Een varken werd in een kuip met heet water gedompeld, waarna het met een schraap- mes gemakkelijk van zijn haren en het aanklevende vuil kon worden ontdaan, zodat de huid er kwam uit te zien als die van een baby. Het is gemakkelijk verteld, maar het slagersvak lijkt mij beslist niet gemakkelijk en het is geen overbodige weelde, dat er tegenwoordig slagersscholen zijn, waar men dit moeilijke vak kan leren. (Vervolg op pag. 9)

Historisch Centrum Leeuwarden

’t Kleine Krantsje, 1964-1997 | 1989 | | pagina 5