Jou mM 'T KLEINE KRANTSJE VOOR LEEUWARDEN EN DE WIJDE WERELD ER OMHEEN M pagina 6 (Vervolg van pag. 4) later in „De Terp" heeft ge woond samen met zijn vader, kwam hij geregeld bij ons door de Willem Sprengerstraat. Bonne was niet een van de zwijgenden uit de lande, en je kon dus altijd goed merken hoe zijn humeur van dat moment was. Ter illustratie! Lang geleden stond op een mooie morgen de kinderwagen, waarin onze jongste, voor op straat. Bonne, 't hekje open, kijkt in de wagen: "Büfer, wat lijt ie der weer mooi en skoan in. Wat is't een skatsje hé. At ter één met sien smerige poë ten an urn komt, dan roepe jou mij mar hoor! Ken ie un pak op sien so&demieter fan mie krije!" Andere keer: Op een zaterdag morgen sta ik de auto te was sen. Bonne: „G.v.d.se rotkapi- talisten, groate auto's foor de deur en un arme jonge ferotte late!" Eén week later, zelfde hande ling. Bonne: "Wat wuttie weer moai skoèn büman, ja, je mutte su goéd onderhouwe, 't binne dure dingen..." 'k Ben een keer voor huis be zig, komt Bonne 't pad op, haalt een groot knipmes uit de zak en zegt: 'k Hef un mes haalden ik steek die ouwe heer van mie hartstikke doèd. Die ouwe rotsak hét mien spaar bankboekje stoëlen, mar ie gaat ter an." Ik heb hem dat zeker met suc ces kunnen afraden, of thuis was het misschien al weer wat afgezwakt, bij mijn weten is er nooit wat gebeurd. Dit was dus nog even Bonne van der Zee, het stadstype met zijn wisselend humeur en kern achtige uitspraken. Leeuwarden J. Visser DE EERSTE AUTO'S Het verhaaltje over "De eerste auto's op de friese wegen" in het laatste Kleine Krantsje roept bij mij ook weer herinne ringen op. Mijn vader had een vrachtdienst met paard en wa gen tussen Tzummarum en Franeker. Dat was tegen de twintiger jaren van deze eeuw. De man had echter een techni sche knobbel, hij had bij de plaatselijke zuivelfabriek en op een vrachtboot ervaring opge daan met stoommachines. Maar hij wilde meer. De ver brandingsmotor had zijn intrede gedaan. Nu wilde het toeval, dat een oud-tante in de jaren rond de eeuwwisseling naar Amerika was geëmigreerd. Zij stuurde een paar boeken naar vader toe, waarin de ontwikke ling van de T-Ford stond ver meld. Vader kon geen woord Engels lezen, maar volgde de lijnen van de in Amerika ontwikkelde verbrandingsmotor. En toen deze auto zijn intrede deed in Nederland was hij één van de eersten, die wist hoe hij hier mee aan moest. Hij werd een chauffeur-monteur van het eer ste uur. Wij woonden derhalve in het plaatsje Tzummarum, maar "de stad" trok vader en hij kwam in dienst van de firma P. S. Bak ker, die de daar bestelde kle dingstukken liet bezorgen met een driewieler. De motor boven het voorste wiel en twee wielen achter. Eventuele storingen aan de motor kon vader zelf verhel pen. In 1923 kwam de welbekende Sipke Castelein bij ons thuis en vroeg vader of hij het beheer over zijn garage op zich wilde nemen. De heren werden het eens en dat dienstverband heeft zo'n slordige veertig jaar geduurd. Na de eerste wereld-oorlog kocht de heer Frans Kimp een Duitse ambulance-auto, die hij liet ombouwen tot autobus. Er konden zo'n twintig mensen in zitten. Op het achter-balkon stond een conducteur, die aan een riem trok als er onderweg iemand uit moest. Trok die con ducteur aan de riem, dan ging er een bel over bij de chauffeur in de stuurcabine. De bus reed van Leeuwarden op Quatre- bras, vice-versa. De eerste chauffeur.mijn vader. Nostalgisch klinkt 't als we ver melden hoe zo'n chauffeur zich moest behelpen. Hij zat in een open cabine, enigermate afge sloten door een stuk leer. Rui tenwissers bestonden er toen niet. Vader had daarvoor een veger aan een lange stok om het raam te wissen. Vooral als het sneeuwde was dit erg las tig- Op de treeplank stond een car- bidbus, die voor de verlichting van de koplampen moest zor gen. De versnellings-handels zaten buiten de stuurcabine en als er een beetje ruimte ont stond tussen de kamraderen dan deed vader daar een halve cent tussen en alles schakelde voortreffelijk. Uiteraard droeg hij altijd een dikke leren jas voor de tocht en de kou. Luchtbanden waren er toen niet, de bus reed op zg. "Kussie-banden". De heer Kimp heeft deze bus een paar jaar geëxploiteerd en in 1924 verkocht. Spoedig daarna is het verhikel in brand gevlogen. Leeuwarden Albert Reitsma DE EERSTE LIFTER Wie in Leeuwarden de eerste autobezitter kan zijn geweest? Ook ik weet dat niet. De ge broeders Tak tegenover ons aan de Voorstreek waren er vroeg bij maar naar het jaar moet ik gissen. Eén ding is zeker: de heer Wachter, destijds notaris in Leeuwarden, was in 1913 in het bezit van een automobiel. Dat blijkt uit het volgende: Mijn vader, Anne Auke Schuurmans, schreef zijn memoires over het wel en wee van de vuurwerkfa briek fa. J. N. Schuurmans, die hij voltooide in 1950. Deze foto van het vroegere Hotel-Café S.M. Castelein aan het Zuiderplein met daarnaast de nieuwe Garage, isin 1922gemaakt. Er wordt op dit moment op deze plaats weer druk gebouwd. Zaterdag 25 maart 1913 had hij een vrije middag en fietste naar de Kleine Wielen. Zijn broer Martinus paste die middag op de zaak en zat in het kantoortje Voorstreek 356, toen er in de werkplaats achter in ons woon huis de noodlottige ontploffing plaats vond, die al vaker is be schreven en waarbij mijn oom Tinus met levensgevaar Pier Nicolai uit de brand wist te red den. Nicolai was zwaargewond, maar herstelde gelukkig later. Mijn vader hoorde op acht kilo meter afstand een enorme knal en daarna meerdere explosies. Hij dacht meteen dat het waar schijnlijk de vuurwerkzaak was, sprong op z'n fiets en, nu komt het, hoorde ongeveer bij de "Hooge Brug" een automobiel achter zich waarvan de snel heid niet groot kan zijn ge weest. Er liep een wandelaar, die hij z'n fiets toesmeet. Hij had nog tijd z'n adres op te geven en ging midden op de weg staan om de auto aan te houden. De inzittende was notaris Wachter, die meteen bereid was m'n vader mee te nemen. De notaris moet in 1913 een vroege autobezitter in Leeuwar den zijn geweest, maar mijn vader was zeker de eerste lif ter! Zelf heb ik aan die ontploffing een onuitwisbare herinnering: Ik was toen zes en een half jaar en met mijn moeder op be zoek bij mijn grootmoeder Schuurmans, die aan de Noor dersingel woonde. Na de oor verdovende knallen hoor ik haar nog schreeuwen: "O Griet as't in godsnaam maar de gas fabriek is!" Ondanks alle narigheid toen thuis, denk ik weieens: Geluk kig is het de gasfabriek niet ge weest! Hulzen N.H. Bach Schuurmans GOED AFGEKOMEN Te Drachten woonde in vroeger jaren een dokter Bleeker, die een grote open auto had, met brede opstappers en een eigen chauffeur. Deze bestuurder droeg aan een dun kettinkje een hoorn, zoals de melkboe ren die later ook wel hadden. Moesten ze een paard en wa gen passeren, dan gaf de chauffeur een paar krachtige stoten op de hoorn en dan ging de voerman wel aan de kant, z'n paard stevig vasthoudend. Dokter had, in deze begintijd van de auto, zijn patiënten in de gehele gemeente Smallin- gerland. En zo kon het gebeu ren, dat er op een mooie zo meravond iemand uit Boombergum bij hem aan de bel trok en het dienstmeisje vroeg naar "meneer" - artsen werden in die tijd niet anders aangesproken dan als "me neer". "Ik ben de buurman van Gjalte Janke" zei de man "en of me neer direct wil komen". En hij had dat nog niet gezegd, of hij was alweer verdwenen - hij ging er gewoon als een haas vandoor. Hoofdschuddend keek de arts hem na en wat hij dacht was duidelijk: als die man nou even had gewacht, had hij mooi van Drachten naar Noordbergum kunnen meerijden. Maar dat was het hem juist - die man was doodsbang ge weest, dat meneer hem dat zou voorstellen. Voor geen goud immers durfde hij in "dat mon ster", de auto, die de dokter had. Want, dacht hij, dat komt nooit goed, vandaag of morgen springt zo'n ding uit elkaar. Dat risico durfde hij gewoon niet te nemen. Thuisgekomen ging de man eerst naar de buurlui om te zeggen, dat "meneer" in aan tocht was en toen trof hij thuis z'n drie jongens, die opgewon den vroegen of heit de auto van de dokter had gezien. "Ja" zei heit, "maar nu eerst even stil wezen, dan zal heit zeggen, wat we doen. Haal eens even gauw de zaag uit het hok." Toen een van de jongens de zaag had gehaald en nieuws gierig vroeg wat heit ging doen, reageerde die met een geheim zinnig "Stil, stil!" Daarna ging heit naar de grote heg voor het huis en zaagde, op een hoogte van ongeveer vijf en zeventig centimeter van de grond, een opening van een meter breed - dat werd als het ware een uitkijkpost. "Zo jongens" zei heit, "ga hier nu op jullie knieën voor liggen, dan kunnen we straks het mon ster van dichtbij bekijken, terwijl het ons niet in de gaten heeft. En denk er om hoor: niks zeg gen, want je weet maar nooit wat zo'n ding allemaal kan." Toen even later de dokter ver scheen en het monster met veel geraas tot stilstand kwam, zaten er achter de heg drie jon gens, trillend van de zenuwen en vol verbazing te kijken naar dit onbegrijpelijke wonder van de techniek. Tot de spanning te groot werd voor de jongste van de drie. Die sprong plotseling angstig overeind en stormde huilend het huis binnen: "Mem, mem, mem Nadat dokter met veel geraas was vertrokken en het monster weer op veilige afstand was, kwamen ook de vader en de beide andere jongens terug in de kamer, waar moeder nogal begon uit te pakken. "Waarom maak je die jonges zo overstuur?" verweet ze heit, "straks kunnen ze niet slapen." "Je hebt gelijk mem," zei heit deemoedig, "ik had dit niet moeten doen. Maar gelukkig zijn we er allemaal goed afge komen Leeuwarden H. Boonstra Ill a O' (I<?

Historisch Centrum Leeuwarden

’t Kleine Krantsje, 1964-1997 | 1990 | | pagina 6