MIJN JEU GD JA REN IN
DE OUDE BINNENSTAD
HET BEGRAVEN
VROEGER EN NU
'T KLEINE KRANTSJE
WATEEN VERSCHIL
VOOR LEEUWARDEN EN DE WIJDE WERELD ER OMHEEN
pagina 13
Toen wij vroeger, in de jaren
van mijn jeugd, van school
naar huis gingen, liepen we al
tijd in de goot naast het trottoir
om te. "bakkeren". Dat deden
we dan met een grote loden
knikker of kogel met een door
snee van zo'n drie tot vijf centi
meter. Omdat dit spel nogal
wat tijd in beslag nam, kwamen
we wel eens te laat aan tafel,
met alle nadelige gevolgen van
dien.
Ook hoepelen en tollen werd in
die tijd graag gedaan; wij hol
den soms zo hard achter de
hoepels aan, dat we er tenslot
te bijna bij neervielen.
Wat je evenmin als die kinder
spelen tegenwoordig meer ziet
is het leren fietsen. De kinde
ren leren het nu spelenderwijs
op hun kleine fietsjes, die ook
speciaal voor kleine kinderen
worden gemaakt.
Vroeger kreeg je ter ere van je
verjaardag of bij een andere
belangrijke gebeurtenis hooguit
een tweedehands fiets, die dan
natuurlijk veel te groot voor je
was. Dan werden er op de
trappers houten blokjes gemon
teerd, zodat je toch bij de trap
pers kwam. Maar zelf fietsen
durfde je dan nog niet, o nee.
Vader, moeder, loopjongen of
dienstmeisje moest je dan vast
houden om bij het hard voort
hollen de fietser in evenwicht te
houden.
Het gebeurde dan ook wel, dat
je pardoes van de fiets viel,
wanneer de begeleiders je ook
maar even loslieten. Menigmaal
heb ik me behoorlijk bezeerd,
voor ik eindelijk zover was, dat
ik zelfstandig kon fietsen.
LANDSJEKAPPEN
Wel eens van landsjekappen
gehoord? Dat deden we vroe
ger, door een stukje grond rond
een boom met een puntig mes
in stukjes te verdelen. Winnaar
werd hij, die kans zag het
grootste stuk in de grond te
kappen.
Nu even heel wat anders. In
mijn jonge jaren droegen de
meisjes van een jaar of zeven
tien, achttien altijd lang haar,
dat gevlochten, opgerold op het
hoofd werd gedragen. De
vlechten werden aan elkaar
vastgespeld met dikke zwarte
haarspelden. Aan die spelden
zat op het eind een verdikking
om steken in het hoofd te voor
komen.
Gingen de dames uit, dan was
het dragen van een hoed heel
gewoon, want als je geen hoed
droeg was je "niet gekleed".
Het vervelende van het dragen
van een hoed op het gevloch
ten kapsel was, dat de hoed
altijd recht op het hoofd moest
worden geplant. Een beetje ko
ket scheef was niet mogelijk
door die haarknoedel, die dan
in de weg zat.
Als .ik het woord hoedenspeld
opschrijf zal bij het lezen me
nigeen de rillingen nog over de
rug lopen. Die spelden waren
behoorlijk lang tot zeer lang en
deze enge dingen werden dan
door de hoed gestoken door de
haarknot ,om aan de andere
kant van de hoed weer tevoor
schijn te komen - de scherpe
punt stak dan naar buiten.
Velen hebben daardoor wel
eens een kras op hun gezicht
gekregen; vooral wanneer het
druk was, bijvoorbeeld bij het
uitgaan van de kerk of bij ver
gaderingen, wanneer de dames
vlak langs je liepen met zo'n
speld in de hoed. Aan de ene
kant waren het dus ondingen,
aan de andere kant waren ze
noodzakelijk, anders konden ze
het hoedje niet op de bol hou
den.
Op de Nieuwestad was een
hoedenzaak van Dechesne en
in de Van Swietenstraat had je
een dameshoeden en groszaak
van de firma Bersenbrugge.
Ook ondingen waren baleinen,
die de dames in de kraag van
hun japon droegen om die
kraag hoog te houden. Dat was
dan ook weer zo'n modever
schijnsel.
Daarna kwam de tijd, dat de
dames hun haar lieten kortwie
ken en dat de vlechten gedeel
telijk werden afgeknipt. Zo liep
de een met kort haar en de an
der nog met vlechten. Een tijdje
later was er weer iets anders
aan de damesmode toege
voegd en wel het dragen van
een kousenband. De lange rok
ken waren toen al vervangen
Landsjekappen-wel eens van gehoord?
Grote hoeden en matrozenpak
jes. Dit is mevrouw Martina
Schoustra-Van Dam met haar
beide zoons Jan en Fenno, in
het begin van de dertiger jaren
op de Kelders gefotografeerd.
door korte rokken, zodat de be
nen van de dames meer zicht
baar werden. Dan droegen zij
een mooie gekleurde kousen
band met een rozet erop. En
dan maar koketteren.
Nu even wat over de schoe
nen, die we vroeger droegen.
Als we uitgingen waren de da
mes en heren pico bello ge
kleed; werkelijk om door een
ringetje te halen. De heren
droegen meestal lakschoenen,
vooral naar een bal en dat was
dan heel chic. Door de week
droeg je gewoonlijk schoenen
met knoopjes, die met een
haakje dichtgeknoopt werden.
De mode voor de jongens
schreef het dragen van een
hemd met schillerkraag voor.
VERSCHRIKKELIJK
Zo droegen de heren altijd
•overhemden met losse boor
den. Verschrikkelijk was het,
dat wanneer je je vlug moest
aankleden het boordenknoopje
tussen de vingers doorgleed;
dat dingetje viel dan nooit ge
woon op de grond, maar kwam
altijd onder je bed of onder een
kast terecht. Zo ging het ook
dikwijls met losse manchetkno
pen, gewoon een ramp.
Weet u hoe wij als jonge jon
gens gekleed werden? Eerst
een flanellen hemdje, een beet
je gelig van kleur, daarover een
wit katoenen hemdje en daar
over nog eens een boezeroen
tje of een trui. Dat alles werd
dan nog gecompletteerd met
een jasje of een trui. En maar
transpireren of kouvatten.
Het ondergoed kwam van Jan-,
sen en Tilanus en noemde jé
die namen, dan wist iedereen
wat er werd bedoeld. Kleine
jongens droegen in de zomer
maanden een matrozenpakje;
zo'n klofje kon heel hard zijn
door de stijfsel, die er in zat. Je
had witte, blauwe en ook ge
streepte blauw-witte matrozen
pakjes. Dan kwam er nog een
matrozenbaret op je hoofd te
staan met een zwart lint aan de
achterzijde. En het pakje had
natuurlijk ook een grote kraag.
Als oma's en moeders in de
zomer uitgingen liepen ze on
der een parasol om vooral
Een treffende foto, die van een
uitvaart bij het verhaal van Be
rend van der Veen in een vorig
Kleine Krantsje! Met de voor de
oudere Leeuwarders nog wel
bekende uitvaartleider Van
Dijck en acht in het zwart ge
stoken dragers, die nu mis
schien zelf ook al niet meer in
ons midden zijn.
Als je zo'n foto eens rustig be
kijkt, roept die weer heel wat
oude herinneringen op. Wat
een verschil, zo'n begrafenis
van toen met een uitvaart van
nu. Vroeger waren er nog vrij
wel geen uitvaartcentra en
werd de overledene thuis opge
baard tot de dag van de begra
fenis.
Door mijn beroep kwam ik bij
veel Leeuwarder gezinnen over
de vloer. Je belde aan en werd
dan vaak binnengelaten; men
wist ook hoe laat je ongeveer
kwam. Was er geen bel, wat
ook nog wel eens het geval
was, zoals in de kleine huisjes
van de Westerstraten en omge
ving, dan riep je bij het binnen
gaan van de woning: "Blief
mar, de bakker!"
Was er dan iemand uit je klan
tenkring overleden, dan was
het dikwijls na een meelevend
woord: "Mut bakker Van der
Heide ons Moeke of ons Vader
oek nog even sien?"
Na een bevestigend knikje ging
men dan vaak door een nauwe
gang naar de voor- of achterka
mer of naar het alcoof, waar de
overledene stond opgebaard,
omgeven door een hoog zwart
gordijn. Voor de donkere kist
stond meestal een grote ovale
of ronde blikken bak met daarin
een kunst-aronskelk en in het
midden de tekst "Rust zacht".
Na de begrafenis werd die dan
op het graf geplaatst.
Het condoleren gebeurde
meestal thuis, wat voor de fa
milie vaak een hele drukte be
tekende. Iedere vriend of ken
nis kwam even binnen om
afscheid te nemen van de over
ledene.
Op de dag van de begrafenis
kwam de houten lijkkoets voor
de deur met de met zwarte stof
beklede paarden. Dan werd
onder het toeziend oog van
veel buurtbewoners en nieuws
gierigen de kist uitgedragen en
stapte de familie in de even
eens houten volgrijtuigen, met
de koetsiers in de wintermaan
den gekleed in dikke winterjas
sen en een zwaar kleed tot aan
het middel om de warmte te
houden.
Nadat dit alles zich onder het
toeziend oog van de uitvaartlei
der had voltrokken, ging men
dan te voet naar de soms veraf
gelegen begraafplaats, wat
voor de dragers en hun leider
dikwijls geen pretje was. Zo
mers was het nog wel te doen,
maar 's winters waren die man
nen niet te benijden. Ook denk
ik nog aan diegenen, die het
graf met handkracht moesten
delven, ook in de koudste win
ters met een keihard bevroren
grond.
Vond de begrafenis op het
(Vervolg op pag. 15)
maar niet bruin te worden. Het
bruin worden was voor boeren
meisjes, maar dames uit de
stad moesten er geblanket uit
zien. Tegenwoordig is het in en
chic, zowel voor de dames als
heren om er gebruind bij te
lopen. Ook behoorde je vroeger
handschoenen te dragen, nap
pa, katoenen of kanten.
Als ik daar allemaal aan terug
denk, dan realiseer ik me hoe
verschrikkelijk veel er sinds
mijn jeugd veranderd is.
Breda Siep Ter Horst