EEN WONDERLIJK VERHAAL MAAR WAAR GEBEURD NOSTALGISCH AAN DE WANDEL ER LEEFT MEER TUSSEN HEMEL EN AARDE. pagina 9 Het is lang, heel lang geleden, dat een zekere meneer Meijer in Drachten een groot hotel had met stalhouderij - nazaten van hem zijn later naar Leeuwarden gegaan. Daar werkte mijn va der als jongen van een jaar of zeventien. Behalve een stuk of drie meiden was er ook een Manusje van alles, die vol zat van spoken en spokerij. Als va der in de stal zat te koffiedrin ken, zat Bauke vaak op een baal stro en dan vertelde hij meestal het een of andere spookverhaal. Met altijd hetzelf de besluit: "Ja jonges, er leeft meer tussen hemel en aarde, dan we weten, neem dat maar van Bauke aan." Aan de grote stamtafel, die 's avonds door Bauke werd be diend, waren zijn spookverha len uiteraard ook wel bekend. En daar werd op een goeie dag het plan uitgebroed om Bauke eens mooi te pakken te nemen. TWEELINGBROER Een van de vaste gasten, een bakker, had in Duitsland een sprekend op hem lijkende tweelingbroer. Dit familielid kondigde aan een paar weken te komen logeren. En met hem in het complot zouden ze Bau ke te grazen nemen! Afgespro ken werd, dat de buitenlandse gast de plaats van de bakker zou innemen - hoe het dan verder verliep, moesten ze maar aan de bakker overlaten. Zo kreeg Bauke van kastelein Meijer, die ook in het complot zat, de opdracht met het dichte koetsje bij het huis van de bak ker te verschijnen. Op Bauke's vraag wat de bakker wou en waar hij naar toe moest, ant woordde de kastelein, dat hij dat niet wist en dat het hem ook niks aanging - de bakker was een goeie klant en daar mee uit. Dus reed Bauke naar het huis van de bakker, die daar al stond te wachten voor de ra men. Maar.in een mooi zwart pak, met een zwarte hoed op, witte handschoenen aan en een zwierige wandel stok in de hand. Bauke zag er vreemd van op en vroeg waar "meneer" heen moest - anders sprak hij altijd van "bakker". "Dat zal ik je zeggen" zei de bakker. "We gaan een eindje uit rijden en wanneer ik tegen het raampje tik, dan blijf je staan. Dan ga ik er een poosje uit, tot ik zeg "Klaar Bauke" en dan stap ik weer in. Dan ga je stapvoets naar de bakkerij. Maar één ding: je mag beslist niet praten; ik maak een studie van het zingen van de nachte gaal, dus: stil blijven, mondje dicht." "Ja meneer" antwoordde Bau ke en toen hij een tijd later hoorde, dat de bakker op het raampje tikte, bracht hij de koets tot stilstand met een op vallend zachte wenk voor het paard: "Ho, ho". De bakker verliet nu de koets en terwijl Bauke roerloos en zonder ook maar één gerucht op de bok bleef zitten, bleef de bakker een stief kwartiertje achter het rijtuig staan. KLAARBAUKE! Tenslotte zei. de bakker "Klaar Bauke!" en hij stapte op de op stap en sloeg met een klap het portier dicht. Bauke trok de leidsels aan en daar ging de koets - stapvoets! - naar de bakkerij, terwijl de bakker in het donker verdween om als een haas een andere weg te kiezen naar huis. Daar verkleedde hij zich in duizend haasten, trok z'n bakkerskleren aan, strooide nog gauw wat meel op z'n kiel en stak een dikke sigaar in zijn mond. Toen poseerde hij zich Bauke's vreselijke kreten gin gen de mannen door merg en been. in het volle licht van een lan taarn voor zijn bakkerij. Na een poosje naderde Bauke heel langzaam met de koets de bakkerij, waar hij, notabene, de bakker zag staan! Met een wonderlijke schrille stem begon Bauke te schreeuwen: "Maar jij zit in de koets!" Meteen gaf hij het paard een slag met de zweep, liet de koets zowat een hele slag draaien en stoof terug naar het hotel. Daar gaf hij de teugels over aan een staljongen en rende toen obstinaat naar de gelagka mer. Maar wie zag hij daar? De bakker, die er doodgemoede reerd zat te klaverjassen! "Wat nou, Bauke, vroeg de bakker, die direct zag, dat er heel wat vreemds was gebeurd. Maar Bauke antwoordde niet; hij plof te op een stoel neer en barstte, helemaal overstuur, in een huil bui uit. Meijer, de kastelein, wist niks beter te doen dan hem een ro mer berenburg in te schenken. Die dronk Bauke klappertan dend uit en na een tweede kelkje wist hij zich zelf al wat te herstellen. Kreunend kwam hij overeind en heel langzaam pra tend, met de vinger wijzend naar de bakker, zei hij: "Jij deugt niet, een bakker in de koets, een bakker voor het raam, een bakker aan de stam tafel: een bovennatuurlijke op splitsing van één persoon; jij bent een trawant van het kwa de, het zal je nog eens raar vergaan!" STIJVE PASSEN Met grote stijve passen verliet Bauke de gelagkamer en sloeg met een klap de deur dicht, ais wou het het kwade verjagen. Nu vonden de mannen aan de stamtafel het wel mooi genoeg en vooral kastelein Meijer dacht, dat ze langzamerhand wat te ver waren gegaan. Maar op dat moment dacht nog nie mand er aan, dat de arme Bau ke aanstonds op straat de bak ker zou ontmoeten. Pas toen een van de heren zich dat rea liseerde - het kon niet missen: de bakker kon elk moment de gelagkamer binnenkomen - be sloten ze om Bauke gauw terug te roepen. Maar helaas: het was al te laat, want met een schreeuw, die ie dereen rond de stamtafel door merg en been heenging, kwam Bauke er aan strompelen en terwijl hij wild om zich heen keek, stamelde hij: "Vier bak kers, vier, dit wordt een ramp!" Toen hebben ze Bauke nog maals een romer berenburg in geschonken en legden de bei de broers (wat leken ze sprekend op elkaar!) hem rustig uit, dat het allemaal maar een grap was geweest. INGEVLOGEN Alle anderen rond de tafel be kenden toen ook ruiterlijk, dat ze er zelf ook ingevlogen wa ren, wanneer ze in Baukes plaats hadden gestaan. En toen de broer van de bakker nóg een paar rondjes bestelde, waar Bauke ook aan mee moest doen, werd het tenslotte nog een hele vreedzame en gezellige boel. De volgende dag werd er door de bakkersknecht een taart en een gesloten envelop bij Bauke en z'n vrouw bezorgd. In het slüfke zat een tientje en bij de taart was een briefje met de tekst: "Van een Duitse bakker". En toen de deksel van de ge baksdoos openging las Bauke luid op: "1 plus 1 is 2". Toen plofte hij schaterend neer op een stoel. "Wat heeft dit allemaal te bete kenen, Bauke?" vroeg de vrouw. "Dat kan ik je nooit zeggen" zei Bauke, "maar er zweeft meer tussen hemel en aarde, dan we denken. Leeuwarden H. Boonstra Met mien swager en schoonzus aan de wandel weest rond de Prinsentuun en het Rengers- park. Voor een oud-Leeuwarder een héél nostalgisch gebeuren. Het begon al op de Noordersin gel. Achter de hekken rond het (voormalige) Diaconessenhuis ontwaarde ik een verschrikkelij ke warboel. Het leek wel alsof de sloper en de bouwer met el kaar wedijverden. Oud en nieuw door elkaar en daartus sen een enorme rommel. En waar eens de patiënten aan de arm van een verpleegster rond wandelden of stil op een bankje zaten, staan de oeroude bo men wat triest te wachten op hun einde. Of zouden ze mo gen blijven tot ze eindelijk een natuurlijke dood sterven? Ho pelijk. "Hier is mien vader stor- ven," zegt m'n schoonzus zachtjes. "Nou is er niks meer van dat gebouw terug te tie nen." Ik heb dezelfde ervaring. Ook mijn vader overleed daar. Hoevelen hebben aan deze plaats tere herinneringen. Ziek te of dood, maar gelukkig ook vaak genezing of geboorte. Het verdwijnen van zo'n ziekenhuis is voor tallozen min of meer emotioneel. Maar ja, zo gaat het nu eenmaal. Doorlopend komen wij bij het Marcelis Go- verts Gasthuis. "Kiek, daar voor dat raam zat altied opoe Van Asperen. Daar haalde mien Moeke vaak koffie en thee. Ze verkocht dat om wat bij te verdienen." Buiten in het zonnetje zitten twee oudere dames gezellig te lezen. Ik ga in een opwelling door het hek de tuin in en loop over het grintpad naar hen toe. "Alles nog net zo als vroeger," komt het in mij op. Ik vraag de dames hoe ik binnen kan ko men. Ze verwijzen mij naar de andere vleugel van het ge bouw, waar de beheerders vrouw buiten zit. Ik er naar toe. En ja hoor, daar tref ik me vrouw De Roo, sinds kort in dienst van het tehuis. Als ik haar vertel, dat ik als klein jonkje van vier jaar hier vaak met m'n moeder kwam bij een mevrouw Van Asperen, om kof fie en thee te kopen, mag ik even binnenkomen om een kijkje te nemen. Wat een ervaring, als je na dik zestig jaar nog eens in die gan gen mag lopen! Nog hoor ik onze voetstappen hol naklinken in de (toen nog) kale gangen. De grijs-zwarte plavuizen zijn nu gedeeltelijk bedekt met lo pers. LANGEGANGEN Mevrouw De Roo begeleidt mij vriendelijk op mijn tocht door de lange gangen. Ik sta even stil bij de deur, waarachter toen "opoe" haar kamertje had. Nog zie ik de bedstede deuren voor me. Daarachter bewaarde ze haar "handel" in twee grote blikken trommels. Op de tafel een rood-pluche kleed. Daarop weer een soort varenplant in een bakje, waaronder een ge haakt kleedsje. Kanariepietsje in een kooike voor het raam. Het rook er naar kamfer en pe- permuntsjes. Opoe had strak achterover ge kamd haar met een knoedel- tsje. Naast haar neus een fikse wrat. Daar keek ik altied naar. Schemerig was het toen in de kamerkes.Maar nou niet meer! Ik mocht van mevrouw De Roo eventjes ergens binnen kijken; met toestemming van de be woonster uiteraard. Nou, wat een verschil bij vroeger! Lekker licht en ruim, een keukentje en een douchecel. En erg gezellig. En de bewoonsters zijn nu niet meer gekleed in zwarte jurken zoals vroeger. Nee hoor, fleuri ge japonnetjes, keurig gekapte haren en goed bij de tijd! Me vrouw De Roo vertelde mij, dat er uitsluitend vrouwen werden en worden gehuisvest. De jong ste is even over de zestig, de oudste ruim tachtig. Ze wonen helemaal zelfstandig. En ze hoeven geen koffie en thee meer te verkopen zoals opoe Van Asperen. Tegenwoordig is er de AOW of ander pensioen. Bij de rondleiding schoot mij opeens het beeld van een pomp te binnen. "Er was hier ergens geloof ik ook een soort pomp," zei ik tegen mijn bege leidster. "O ja, dat klopt hoor, kijk, daar staat hij," was haar antwoord. En inderdaad, daar stond een groengeschilderde ouderwetse pomp! Nooit meer aan gedacht, maar als je dan in de omgeving terug bent, komt het weer boven. Ik mocht nog (Vervolg op pag. 11)

Historisch Centrum Leeuwarden

’t Kleine Krantsje, 1964-1997 | 1991 | | pagina 9