TKLEIHE KEAHTSJE
HULP VAN HONDEKAR EN
BEJAARDE BOLKOERRINSTERS
VOOR LEEUWARDEN EN DE WIJDE WERELD ER OMHEEN
pagina 5
(Vervolg van pag. 3)
de Soete Suikerbol tegenko
men.
Het aantrekkelijke van de bak
kerij in Hijlaard was wel, dat er
geen grote ventwijk bij was. Al
leen de boeren uit de omgeving
moesten van brood worden
voorzien en dat deed de
knecht, een knaap van acht
tien, die overgenomen was van
de vorige eigenaar.
Voor het dorp zelf waren er
"bolkoerrinsters", die met twee
broodkorven aan een juk het
brood uitventten. Dat waren al
lemaal weduwen, die in deze
tijd van broodmagere sociale
voorzieningen nog wat probeer
den te verdienen, ledereen
kende ze: Aide Mina, Sytske,
Durkje, Sjoerdsje, Anne en
Aide Trien.
Maar.de kinderen van de
bakker werden ouder en zo
kwam er een tijd, dat de bol
koerrinsters door eigen krach
ten vervangen werden. En
meer dan dat: op z'n elfde was
de oudste zoon, Luutzen, al of
ficieel als knecht begonnen in
vaders bakkerij.
Op z'n zestiende werd Luutzen
door vader Feenstra naar een
banketcursus in Leeuwarden
gestuurd. In die tijd werd er op
het platteland nog geen banket
gemaakt - ook de bakker van
Hijlaard deed dat niet.
De cursus, op de zaterdag
avond van acht tot tien, werd
gegeven door Philippus Salver-
da, een bekende figuur in de
stad, die eerder een banket
bakkerij aan de Nieuwestad
had gehad en die later nog
banketbakkerijen zou exploite
ren aan de Grote Hoogstraat
en het Heerenwaltje.
ENTHOUSIAST
De enthousiaste Luutzen ging
er op de fiets naar toe en
kwam dan omstreeks elf uur
weer terug in Hijlaard, waar hij
die morgen al om vier uur bij
de oven was begonnen. Wat hij
in Leeuwarden leerde werd de
volgende week meteen in prak
tijk gebracht. En de vaardigheid
van de jonge banketbakker ont
wikkelde zich zo, dat hij twee
jaar later al op bakkersvakwed
strijden eerste prijzen in de
wacht kon slepen.
De vakopleiding stond in die
dagen trouwens nog in de kin
derschoenen. Er werd in Wage-
ningen voor elke provincie een
leraar opgeleid: voor Friesland
was dat een Wietze Bakker.
Toen Luutzen achttien was
volgde"" hij bij hem een cursus,
die gegeven werd met mede
werking van de Friese Bakkers-
bond. En het is die meneer
Bakker geweest, die hem het
mooie van het bakkersvak liet
zien.
De lessen bestonden uit prak
tijk broodbakken, boekhouden
en warenkennis. Na het eerste
cursusjaar kwam er een ver
volgcursus waarin ook banket
werd gegeven. En daar is Luut
zen Feenstra wel echt bakker
geworden. De diploma's van de
cursus werden geldig verklaard
voor de vestigingswet; een
winstpunt, want de opleiding
was geheel vrijwillig.
Intussen was ook de tweede
zoon van Jentje Feenstra, Jan,
bakker geworden. Hij kwam
eerst bij een baas in Zwaag-
westeinde tegen een vorstelijke
vergoeding van vrije kost en
een gulden salaris in de week
toe. Het jaar daarna moest die
gulden er af, maar dit vond Jan
te gortig en zo keerde hij weer
in het ouderlijk huis terug. Z'n
nieuwe werk? Venten met
koekjes bij de boeren langs.
Toen vader Jentje eens in
Leeuwarden kwam om bij een
bakker werk te zoeken voor
Jan, zei die, dat hij maar moest
aankloppen bij Gijs de Graaf in
de Schrans, "maar" volgde het
advies, "dan moet je wel je
oudste sturen".
Zo werd Luutzen Feenstra met
z'n eenentwintigste banketbak
ker bij de firma P. Hiemstra, ei
genaar Gijs de Graaf. "Elke
dag honderd gebakjes en elke
zaterdag er nog honderd extra
bij" aldus de opdracht.
Ook moesten er koekjes en
stukgoed worden gemaakt, zo
dat Luutzen Feenstra met de
hele banketbakkerij te maken
kreeg. De gebakjes kostten
toen, het was in zesendertig,
een stuiver per stuk.
"Je moet jezelf redden", be
toogde Gijs de Graaf en toen
Luutzen al bakker was en prij
zen won, zei hij: "Je hebt het
goed bij mij geleerd" en zo was
het ook.
Met Jacob kwam de derde
zoon van Jentje Feenstra in het
bakkersbedrijf; hij was de op
volger van zijn broer Jan, die 's
lands wapenrok had moeten
aantrekken. Weer terug uit de
dienst was er voor Jan geen
werk. Na ampel familieberaad
werd nu besloten een bakfiets
te kopen om er mee te gaan
venten in Leeuwarden.
Daar, zo dachten ze in Hijlaard,
wonen mensen genoeg, die
brood willen kopen bij een bak
ker van buiten. Honingbeschuit
was de specialiteit, die ze in de
handel brachten. Dus Jan op
de bakfiets naar de buurt rond
Achter de Hoven en zus Lies er
op de fiets achteraan. Als col
porteurs trokken ze huis aan
huis aan de bel. En.het luk
te, de Feenstra's veroverden
zich een ventwijk in Leeuwar
den.
Toen werd het negentieneen
enveertig en verscheen er een
meneer Stoffel Kamminga in
beeld. Die was bakker in Bols-
ward geweest en hij handelde
ook in meel. Hij was naar Luut
zen gestuurd door een van
diens oude leraren, Tjibbe de
Jong, een man, die altijd goede
raad gaf, wanneer Feenstra er
gens mee zat.
Wel, Stoffel Kamminga wist
een bakkerij te koop en hij
vroeg nu Luutzen op de man
af, of dat niet wat voor hem
was. Het betrof de bakkerij op
de hoek van de Tweebaks-
markt en de Korfmakerstraat,
waarin een Tinga woonde,
wiens vader de eigenaar was.
Hoewel Luutzen Feenstra nog
altijd banketbakker was bij Gijs
de Graaf en best in z'n nopjes
was met die baan, had hij toch
wel oren naar een eigen bakke
rij. Maar.het geld om de
zaak aan de Tweebaksmarkt
aan te kopen, had hij niet. Erg
voor de hand liggen evenwel
soms heel aantrekkelijke oplos
singen. Stoffel Kamminga kocht
die bakkerij en de Feenstra's
huurden de zaak van hem voor
vijftien gulden in de week. Om
dat ze daarna het bovenhuis
vrijmaakten van de zaak en dat
zelf weer verhuurden voor zes
gulden in de week, kregen ze
de hele bakkerij voor negen
gulden en geen cent meer.
De zaak werd begonnen met
zuster Elisabeth als winkeljuf
en huishoudster en de broers
Luutzen en Jan voor de bakke
rij. Luutzen was de bakker, Jan
de venter en Lies stond in de
winkel de klanten te woord. En
grote vreugde bij het ouderpaar
Feenstra, dat voldaan toekeek
hoe drie van hun kinderen in
één klap een goeie bestem
ming vonden.
Van meet af aan ging het ook
goed, er werd hard gewerkt en
ze kwamen met uitstekende ar
tikelen, waarvan kruidkoek en
oranjekoek de specialiteiten
waren. Maar, maar, maar.
het was nog oorlog en toen er
tenslotte geen brandstof méér
kwam, was het met het bakken
gedaan.
Hoe alles na de bevrijding weer
opleefde en hoe de nog kleine
bakkerij van de Feenstra's kon
uitgroeien naar de grote Soete
Suikerbol is letterlijk een ander
verhaal.
Het was heel merkwaardig hoe de achtentwintigjarige Luutzen Feenstra na een
verkering van jaren met zijn Klaasje tot een huwelijk kwam. Hij was het in het
oorlogsjaar 1943 eigenlijk nog niet van plan, toen er een achterneef ten tonele
verscheen, Piet Wesseling, die ook al bakker was.
"Ik heb een bakkerij in Joure gekocht" zei die, "en nou had ik het zo gedacht: ik
trouw nu met Hennie Jansma van de kruidenierswinkel aan de Verlengde Schrans,
dan kan Hennie mij in Joure helpen in de bakkerij. Als jij nu ook trouwt met je
Klaasje, dan kan die meehelpen in jullie bakkerij. Dan wordt je zus Lies dus
overbodig in de zaak aan de Tweebaksmarkt en dan kan die de plaats van Hennie
innemen in de kruidenierswinkel aan de Verlengde Schrans."
En aldus is het ook geschied: tot aller genoegen werd de zaak geregeld, zoals de
neef het had voorgesteld. Piet trouwde met Hennie, Luutzen trouwde met Klaasje
en Lies kwam in de plaats van Hennie achter de toonbank in Jan
sma's kruidenierswinkel.
Een piepklein winkeltje was het, dat in de Kleine Kerkstraat, waarin een oude
weduwe tien- en tientallen jaren boeken verkocht. Geen nieuwe boeken, maar
tweede en misschien ook nog wel derde of vierde hands. Het was er, onder ons
gezegd, een beetje een bende, maar ach, wie lette daarop? De veelal jeugdige
klantjes van bijvoorbeeld de Meisjes HBS uit de Grote Kerkstraat zeker niet, of
nauwelijks. En voor de ratten moet het er gewoon een dorado zijn geweest. Zij
vonden er volop voer in de papiermassa's en konden er zich onstuimig vermenig
vuldigen. Toen de bejaarde boekenverkoopster overleed, kwam het pandje te
koop. Er meldde zich ook een liefhebber voor, want uitgeleefd of niet, het stond, zo
vlak bij de Nieuwestad, toch maar op een ideale plaats. Wie de koper werd? Wel,
een man, die we in dit nummer van 't Kleine Krantsje al eerder hebben ontmoet.
Stoffel Kamminga was zijn naam.
Stoffel Kamminga, de voormali
ge bakker uit Bolsward, had
met de bakkersfamilie Feenstra
een speciale band. Hij moet als
vakman getroffen zijn door het
zwoegen en zweten, waarmee
de Feenstra's zich trachtten
vooruit te werken.
Zo had hij ook goed in de ga
ten, hoe Lies Feenstra zich nu
alweer een jaar of acht weerde
in de kruidenierswinkel van
Jansma aan de Verlengde
Schrans.
"Famke", zei hij vaderlijk, "jij
werkt daar voor een ander, jij
moet voor je zelf beginnen, ik
zal wel eens uitkijken, of ik wat
voor je vind".
Toen viel zijn oog, het was in
1952, op dat vervallen boek
winkeltje in de Kleine Kerk
straat, hij kocht het vlot en gaf
het de Feenstra's in huur. En
toen deed Stoffels vrouw ook
nog een duit in 't zakje, een
gouden duit mogen we wel
zeggen.
"En die winkel" zei ze, "die
winkel noemen jullie 'In de
Soete Suikerbol', da's een leu
ke naam".
LEUKENAAM
"Nou en of" zou Luutzen Feen
stra haar later zijn dank betui
gen: "U hebt met die naam nog
meer voor ons verdiend, dan
uw man ooit heeft kunnen
doen!"
Intussen hadden de Feenstra's
ook nog een bakkerij aan de
Tuinen gekocht, die van Van
der Veen. Dat was wel een ou
derwets bedrijf en daarom be
sloten ze te blijven bakken in
de kelder van het Tweebaks-
marktpand.
Jan Feenstra, intussen ge
trouwd met zijn Annie, ging bij
de winkel aan de Tuinen wo
nen en broer Jaap, die nog bij
vader werkte in Hijlaard, trok
naar Winsum om daar een bak
kerij te kopen.
De gezondheidstoestand van
vader Jentje Feenstra werd er
met het vorderen van de jaren
niet gunstiger op en er kwam
een moment, waarop hij z'n
bakkerij moest verlaten. Kopers
voor die zaak bleken er niet te
vinden; vandaar dat het bedrijf
werd verhuurd.
En nu, hoe kon het zo mooi
uitkomen, besloten de ouders
ook naar Leeuwarden te gaan
om bij hun dochters Lies en
Hiltje in te trekken In de Soete
Suikerbol. Wel waren daar
(Vervolg op pag. 9)